Biekorf. Jaargang 74
(1973)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 297]
| |
De beschilderde grafkelder en grafzerk opgegraven op het St. Annakerkhof te Brugge in 1880Ga naar voetnoot(*)Tijdens het graven van een put op het St. Annakerkhof te Brugge, in september 1880, voor het plaatsen van een bliksemafleider, stootte men op een uit baksteen gemeltselde grafkelderGa naar voetnoot(1). | |
De grafkelderHet graf was twee meter lang en 42 cm diep. De breedte aan het hoofdeinde bedroeg 62 cm, aan het voeteneinde 42 cm. Dergelijke graven of ‘wiegen’ waren doorgaans trapezoïdaal van vorm, een traditie die teruggaat op de Karolingische zandstenen sarcofagen en opklimt tot de klassieke en Gallo-Romeinse sarcofaagvorm. De bodem van het graf bestond uit zand waarop een skelet lag met de voeten naar het noord-oosten. Het betreft hier wellicht een gewone W-0 begraving die minder nauwkeurig werd uitgevoerd. Van een kist werden geen sporen teruggevonden. Mogelijks werd het lijk niet bijgezet in een kist maar in doeken of stro gewikkeld, een methode die in de middeleeuwen en zelfs veel later zeer algemeen was. Op de kalklaag van de binnenwanden van het graf waren rode kruisen geschilderd. Volgens de beschrijving van A. Duclos eindigden de kruisen op een klaverblad terwijl tussen de kruisarmen een rode straal liep. Soortgelijke klaverbladvormige kruisen werden aangetroffen in beschilderde graven opgegraven in de St. Salvatorkerk, het graf van Guillaume de Monbléru, overl. 1468, ontdekt 16 sept. 1887 in de voormalige St. Nicolaas- of Schilderskapel en het graf van Hieronymus Lauweryn, overl. 1509, in 1893 opgegraven in de kerk van Watervliet. In de grafschilderkunst komen vele soorten enkele of samengestelde kruisen voor, zoals: Ieliekruisen, Jerusalemkruisen, Andreas- en Griekse kruisen, het Latijns kruis, rozen- of klaverbladkruisen, het Malthezerkruis, enz. en dit zeer dikwijls herkruist. Behalve de klaverbladvormige kruisen kwamen geen andere voorstellingen voor in het graf van het St. Annakerkhof. Doorgaans komt op de westzijde (hoofdeinde) een Calvarievoorstelling voor, aan de oostzijde (voeteneind) een Maria met Kind. Op de lange zijden (noord- en zuidwand) komen meestal wierookvat zwaaiende engelen voor, daarnaast ook engelen met kaarsen, muziekinstrumenten en passiewerktuigen. Andere figuren op de langszijden zijn voornamelijk heiligen. Het begraven van doden in beschilderde grafkelders gebeurde vooral in het vroegere graafschap Vlaanderen gedurende de 14e-16e eeuw. Buiten het graafschap kennen we nog | |
[pagina 298]
| |
vindplaatsen in Noord-Nederland (bijv. Loosduinen, Den Haag). Duitsland, Frankrijk en Italië. In Engeland, een gebied dat wij daarvoor speciaal onderzochten, drong dit gebruik nooit door. De meeste vindplaatsen treft men aan in de huidige provincie West-Vlaanderen. Alleen al in Brugge werden er in vijftien verschillende kerken en kapellen ontdekt. Meestal werden deze keldertjes aangelegd beneden het vloerpeil van de kerk. Naast de kerkbegraving kwam ook wel begraving voor op kerkhoven zoals blijkt uit deze vondst op het St. Annakerkhof. Ook op het kerkhof van de St. Salvatorkerk en het kerkhof van Sint Kruis-Brugge werden beschilderde graven aangetroffen. Het graf van St. Anna was afgedekt met platen van arduinsteen. Behalve dit type van vlakke afdekking kennen we ook graven die overwelfd werden met een bakstenen segmentvormig tongewelfje, zoals te Aardenburg, Kortrijk en Waasten. Het grondgebied van de huidige St. Annaparochie behoorde eertijds tot de parochie van St. Kruis. Het is op de plaats van ‘'t Hof ter Veere’ dat de St. Annakerk in 1497 werd gesticht als hulpkerk en afhangende van de moederkerk St. KruisGa naar voetnoot(2). De scheiding van beide parochies zou pas definitief worden op 24 juli 1668. Het beschilderd graf kan bijgevolg gedateerd worden omstreeks 1500 maar zeker niet vóór 1497. Spijtig dat Duclos hier verzuimd heeft om de baksteenformaten te noteren. Dit had kunnen bijdragen tot het vaststellen van een nauwkeuriger datering. Het is bekend dat de stenen in de 13e en 14e eeuw veel groter zijn dan na 1400. De grote moeffen van 32-29 cm worden omstreeks of vóór 1300 gedateerd. Een steenmaat van 27 cm lengte is niet ouder dan begin 14e eeuw, enz. Betrouwbare gegevens aangaande de gebruikte baksteenformaten kennen wij de laatste jaren vooral door de onderzoekingen van dr. L. Devliegher en ir. J.A. Trimpe Burger. In ieder geval mogen we de St. Annaparochie opnemen in de rij van vindplaatsen van beschilderde middeleeuwse grafkelders. | |
De grafzerk en het grafschriftBehalve de beschilderde grafkelder vond men tevens een grafzerk (160 cm × 80 cm × 9 cm) in Doornikse steen, die overigens niet bij elkaar horen. De grafzerk vermeldt de namen van twee overledenen terwijl de grafkelder een éénpersoons keldertje was en ook één skelet bevatte. Daarenboven was het keldertje afgesloten met stenen platen en het was niet de gewoonte om daar nog eens een grafzerk op te plaatsen. De opgravingen in de voormalige St. Nicolaaskerk van Hannekenswerve (bij Sluis) in 1964 hebben aangetoond dat de zerken rechtstreeks op de grafkelders rusttenGa naar voetnoot(3). De in 1880 opgegra- | |
[pagina 299]
| |
ven zerk vertoont op het middenveld een staande wildeman die twee schilden vasthoudt. In de rechthoekige omlijsting staat het grafschrift op de vier hoeken onderbroken door vierlobben met de evangelistensymbolen. Hier leghet d.../Jooris hoornewedere, f. wille(m)s die starf Joris Hoornewedere stierf dus op 26 maart n.s. en zijn echtgenote op 25 april 1500. Deze zerk wordt besproken door A. Duclos in Rond den Heerd, 1880, p. 338 alsmede door dr. V. VermeerschGa naar voetnoot(4) in zijn doctoraatsverhandeling onder nummer 387 op p. 454. Het bijzondere van deze steen is wel dat het grafschrift vermeldt dat Barbele van Scadewijc stierf op de weg van Rome. Ongetwijfeld stierf zij op doorreis of op de terugreis van een bedevaart naar Rome. Haar lijk werd dan overgebracht naar de St. Annakerk te Brugge. Rome was één van de belangrijkste bedevaartplaatsen die tijdens de middeleeuwen vanuit Vlaanderen bezocht werden. Velen gingen op weg ‘te Sente Pieters ten Hoghen Rome’Ga naar voetnoot(5). Rome, Compostella en Sint Gilles zijn de drie bedevaarten die in het oude Vlaanderen reeds vóór 1300 bekend waren. In feite bestonden er drie soorten bedevaarten: de devotie-, verdrag- en strafbedevaart. Ook bestonden er reisgidsen voor de pelgrims. Een bekende Brugse reisgids voor de Rome- en Jerusalemvaarders is die van Rombout de Doppere uit 1491Ga naar voetnoot(6). De zerk van Barbele van Scadewijc is echter geen unicum. Het summum van zo'n parallel vormt wel de zerk van Gert Pitersen uit Nieuwpoort (Zuid-Holland) die op zijn grafsteen liet schrijven: ‘Gert Pitersen - Hamer - ende het ghewest ens tot IERUSALIM ende 2 mal tot Romen 2 mal tot S. IACOP en is ghesteurven den 25 April anno 1602’Ga naar voetnoot(7). Ook in de grafschilderkunst kunnen we verwijzen naar iets dergelijks. In graf VII, opgesteld in de St. Baafskerk te Aardenburg, komt op de oostzijde de voorstelling voor van Maria met kind waar- | |
[pagina 300]
| |
naast Jacobus de Meerdere wordt voorgesteld. Jacobus houdt in de rechterhand de staf met schelp. Sint Jacob kan hier gewoon bedoeld zijn als patroonheilige van de overledene maar anderszins is het ook mogelijk dat hier een pelgrim begraven werd die ooit, hetzij als straf of uit persoonlijke devotie, een bedevaart had ondernomen naar Compostella. De zerk van Barbele van Scadewijc en Joris Hoornewedere werd door de kerkfabriek van St. Anna veertien dagen na de ontdekking reeds overgedragen aan het Archeologisch Genootschap van Brugge dat het overbracht naar het toenmalig Museum van OudhedenGa naar voetnoot(8). Dit museum was toen nog maar juist ingericht in de oostvleugel van de Halletoren op het gelijkvloers. Op zondag 14 juni 1880 werd het museum voor het eerst toegankelijk gesteld voor het publiek. Het zou voortaan iedere zondag open zijn ‘voor alleman’ van 11 u. tot 13 u.Ga naar voetnoot(9). Van 1900 af konden de collecties van het Genootschap worden overgebracht naar de zalen van het Gruuthusehof. Vanaf 1 januari 1955 werd Gruuthuse een stedelijk museumGa naar voetnoot(10). De zerk bevindt zich thans in het Gruuthusemuseum, afd. Steenmuseum. W.P. Dezutter |
|