Biekorf. Jaargang 74
(1973)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 213]
| |||||||||||||||||
Van boerewerkman tot fruitenierDit levensverhaal begint te Zuienkerke anno 1888. Daar werd Frans Zwaenepoel de zevende juni van dat jaar geboren, vierde in een reeks van vijftien kinderen, allemaal ontsproten uit het huwelijk van Frans Zwaenepoel (ook filius Francisci!), gehuwd met Juliana De Coster uit Gits. Dat huizenierde allemaal op een koeiplekske van acht gemete in de nu afgesneden Brouwerijstraat, niet ver van de Zwaenepoelse ruime bakermat, de hoeve ‘Vijf Pypenhof’. Sissen - zo noemen we voortaan de held van dit stuk - liep zoals iedereen op zijn holleblokken naar de Zuienkerkse Gemeenteschool bij meester Warden Verleye waar de schoolmeesters vrouw en dochter zich in de zomer met de kleinsten onledig hielden. Méér dan gewone aanleg voor cijferen openbaarde de kleine Sissen (in zijn vijfentachtigste levensjaar lost hij nog gezwind de vraagstukken op van de kleinkinderen) maar, wat wil je, allerhande verplicht absenteïsme - o.m. de ganse maand juli de kiekens wachten als de vruchten in 't graan stonden - hebben hem verhinderd langs dien kant carrière te maken. Twaalf jaar min één maand was Sissen toen hij zijn plechtige Communie deed en dus als afgestudeerd werd beschouwd. Hij trok twee dagen na de plechtige inlijving bij het Godsvolk zoals ze dat nu noemen, naar de Mallebergplaats in Brugge, waar hij bij een zekere Inckelberghe, melkventer en patattenmarchand, in dienst trad. Met het jok op de tengere schouders trok Sistje dagelijks - zondag inkluus - er op uit voor de melkronde in stad, een toer die ging tot aan de Guldenvlieslaan en de Claradreef. Daarna allerlei huishoudelijk werk in de keukenkelder van vrouw Inckelberghe. Verdienste: zes frank per maand plus kost en inwoon. Enkele maanden nadien trad hij in dienst bij Richard en Louis Troffaes, bakkers in de Ezelstraat. In ditzelfde huis (heden patisserie Spegelaere) woonde immers zijn grootvader Frans Zwaenepoel x Stina Rotsaert die te Zuienkerke zijn hof aan een aankomende zoon had overgelaten en nu brood verkocht bij de gebroeders Troffaes. Sissen trad er in dienst met het oog op de broodronde die 't jaar door met de hondenkar geschiedde en in de winter bij sneeuwval met de slede. De resterende uren moest Sistje helpen deeg uitwegen | |||||||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||||||
en tegen de hoogdagen de koekeplanken helpen vullen en de patacons aanbrengen op het feestgebak. Al dat tuig staat nu in 't nieuw folkloremuseum. Ik ben daar met Sissen naartoe geweest en al die attributen uit zijn leerjongenstijd - de houten melkpinten van baas Inckelberghe, jok, koekeplanken en patacons - riepen veel herinneringen op uit de jeugd van de man die nu geld en goed bezit, maar die als knaapje van dertien ziek werd aan de knienoten ten gevolge van de broodronde door de sneeuw op een paar schamele sluffertjes met lederen riemtjes. Lediggang is des duivels oorkussen, zo oordeelden de wijze opvoeders van vroeger, en daar Sissen tijdelijk te zwak bleek om te werken werd hij - gezien zijn gekende mathesisknobbel - naar St. Leo gezonden en toevertrouwd aan de zorgen van E.H. Henri Barra, die omwille van zijn corpulente gestuiktheid het expressieve pseudoniem ‘de knol’ had verworven. Maar de reeks der vijftien Zwaenepoelse telgen was nog aan 't geboren worden en dus moesten de studies onderbroken worden doodgewoon omdat de minne vrouw Zwaenepoel niet wilde verzorgen zo er niet een mannelijke werkkracht haar plaats ging innemen. Zo werd Sissen dien zomer poester en de winter daarop scheuredarser thuis. En ondertussen nog - als 't niet regende - grachtendelver bij boer Beyaert aan tien centiemen de roe. En later nog boerewerkman bij Jozef Zwaenepoel en Constant Vanhove waar hij 's winters dors ‘aan achttien frank te maande en de dobbeltjes’. Een dubbeltje was twintig centiemen in die schamele monetaire tijden en dit muntstukje verdiende je door flink te werken en aldus een ‘hoet’ (2 hectoliter) gerst, haver, bonen of erweten of een half ‘hoet’ tarwe (dat dors immers taaier af!) méér te slaan dan de gebruikelijke dorsersproduktie. Dat was echter maar een krotterig inkomen. Ondernemende, werkgrage handen zagen uit naar de grote travaux. En zo verzeilde Sissen te Zeebrugge waar niet lang voordien ‘de have’ was geïnstalleerd en nog veel opschikkingswerk te verrichten viel. Ondertussen sloegen die klauwierende tieners hun winterkamp op in de boereschuren om altijd maar te ‘darsen’. In den uitkomen stond Sissen en zijn trawanten te Wenduine zand te lossen aan negentig centiemen per dag, toen de baan van Blankenberge naar Wenduine in aanleg was. Daarna nog een intermezzo in de Brugse | |||||||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||||||
‘have’ in ‘den das’ bij de hangaars om palen in te heien aan vier frank per dag. En dat verblijf bij haven en schepen deed hem verder kijken, over de plas, naar dat overzeese wonderland Amerika. Men kon daar schatten verdienen, zei men. En zo verkocht Sissen op zekere dag zijn velo, zijn enig bezit, en was tewege 's morgens om vier uur er van onder te muizen op zoek naar beterbetaalde arbeid. Maar moeder Juliana die met haar vijftien kinderen nooit veel had geslapen, en al met het kankerzeer in 't lijf liep waar ze op drieënveertigjarige leeftijd zou aan sterven, greep haar achttienjarige bij de kraag en zei ‘hier blijven’. | |||||||||||||||||
Naar de hoofdstadKon de sprong niet gedaan naar het land met vorstelijk loon voor slavenarbeid, dan was daar tooh nog onze nationale grootstad Brussel. Maar eerst moest een oefenronde gereden: de taal leren, de streek verkennen, onder de mensen komen. Bijgevolg belandde Sissen te Ukkel-Neerstal waar hij koeien molk in een dan nog voorstadse stalmelkerij aan 25 frank per maand. Geen schitterend loon, geen Amerikaanse wonderen, maar leergeld betalen voor wat nog komen zou, later. Ondertussen gaan loten. Erin geloot maar afgekeurd voor een halve horzelvoet. Terug naar Brussel: met een handjevol Marollenfrans dienst gaan doen in de Rue Van Artevelde bij Coppens Frères, Distillerie, waar Sissen genever hielp versnijden, flessen spoelde en in de drukke bezoekuren met een paar grote werkmansbottienen aan en een blauwe voorschoot in het café ‘good snick’ of ‘Halve Schuit’ en ‘Striep bruinen’ (bier) inschonk. Dan sterft vader Frans die als levensboodschap dit ene had nagelaten: dat je zonder werken wel vijftien kinderen op de wereld kunt schoppen maar als je de centen van de uitgevente melk in Zuienkerkedorp in bier omzet, je kroost bij gemis aan felle bankrekeningen wel werken moet. En altijd nog Brussel, na een mislukte exploratie van de arbeidsmarkt te Rijsel. Nu bij een aardappelmarchand in de Rue d'Anderlecht. Aan 45 frank per maand. Kolen en aardappelen uitvoeren in de grootstad en wagons gaan lossen in 't station. Wat later met Arseen Govaert in een fouragemagazijn om stro, hooi, haver en gerst uit te voeren naar de Brusselse kasteelheren en naar het plaatselijk cirkus in de Rue de l'Enseignement. | |||||||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||||||
En toch komt in zijn tweeendertigste jaar het beloofde land al een klein beetje in 't zicht: brouwersknecht in de Brasserie d'Haecht aan vier frank per dag zonder de ‘pourboire’ en de nieuwjaarse ristournes. En daar ook trouwen met Irma Swartelée uit Wachtebeke die hij in de Brusselse danszaal ‘De Marteko’ (De Metteko!) had leren kennen. | |||||||||||||||||
De weg terug‘Sed nihil ad Brugas’. Dat had de Zeeuwse humanist Adrianus Barlandus in de dageraad der Renaissance verkondigd. De stad met haar wenkende torens had altijd op de Polderse adellijke landpaupers als een paradijslijke betovering gewerkt. Terug dus naar Brugge om daar de sprong te wagen. Een kruidenierszaakje in de Moerstraat nummer twee. Te weinig inkomen nu nog en dus gaan werken bij broer Pieter Zwaenepoel die in de Smedenstraat (de huidige florissante bakkerij) zijn kansen was begonnen. Aan de pétrin draaien en knutselen aan ladders, broodrekken en bloemtrechters: de basis leggen van een alzijdige knutselvaardigheid lang vóór dat de ‘Doe-het-zelf-bedrijven’ bestonden. Doorbijten. Een jaar of drie werken in de brouwerij Cambrinus langs de Maalsesteenweg op St. Kruis. En dan de oorlog met opeisingen van mankracht: aanleg van het vliegplein op Meetkerke en Koolkerke. Strafcompagnie gedurende 17 maanden met stationnement bij de Zwarte Coppens aan de Herdersbrugge. En dan de Spaanse griep op de nek krijgen waar broer Pieter, de bakker, in jaar '18 zou aan sterven. En na de oorlog heilig zwaren dat hij niet meer zou werken. Want dat had Sissen op het eind van de oorlog ervaren: met handel drijven kon je in één maand méér verdienen dan met een gans jaar slavenarbeid. Hij gaat dus in de St.-Jacobstraat bij het Pompje een herberg openen met aardappelhandel. Op stap dus naar de boeren in het noorden om de goede, zo gegeerde noorderse ‘blommers’ op te kopen, te Houtave, Nieuwmunster, Dudzele, Westkapelle en Sluis. De boerenwagens stoppen bij zijn deur. Irma verkoopt de lading per kilo. Zeventien centiemen de kilo inkopen en aan 25 centiemen van de hand doen. Vermenigvuldig echter met vele duizende (in 1920 verkocht Sissen daar op één week eens 7000 kgr. aardappelen!) maakt toch een rond sommetjeGa naar voetnoot(*). | |||||||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||||||
En dan eindelijk in de bloei der jaren - de dertig een boogscheut voorbij - de zaak van je leven aanpakken fruitenier worden (bij Vandaele staat ‘fruitenier’ geboekstaafd als zuidnederlands met de betekenis ‘wesp’. Wij weten beter en beseffen dat die haast middeleeuwse benaming zoveel betekent als groothandelaar in fruit). | |||||||||||||||||
Sissen als fruitenierHandel drijven en riskeren. Ganse boomgaarden opkopen. Ziehier trouwens de topografische bijzonderheden van deze fruittrafiek. Sissen Zwaenepoel kocht boomgaarden op in volgende plaatsen: | |||||||||||||||||
Appelen
| |||||||||||||||||
Kersen
Nota bene: er werden per seizoen en per boomgaard een aantal kersenwachters met ratelaars aangesteld om de vogels te verjagen aan 15 frank per dag. | |||||||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||||||
Genoteerde rekordopbrengsten van fruitbomen waren de volgende: In de oogsttijd van het fruit trok Sissen dan met een drietal plukkers naar de boomgaarden. Hij had zijn zelfgemaakte ladders mee. Die werden vervaardigd van groene Riga-sparren onderaan gespoord met ijzeren pinnen die een stevige plaatsing in de grond verzekerden en uitglijden moesten voorkomen. Die ladders telden van 30 tot 56 treden die aangebracht waren op een afstand van 22,5 centimeter. De gewone terden waren ‘waterwerven’, ronde laddersporten gemaakt uit een soort wilgenhout uit de Meetkerkse Moere. Om de vijf sporten werd een ‘moersport’ aangebracht, platte laddersporten uit droog eikenhout die dwars door de ladderschacht staken omwille van de stevigheid. Daar de Riga-sparren groen werden bewerkt en de moersporten droog, groeiden beiden als het ware in elkaar. In een schaduwrijke, koele bergplaats werden de ladders na gebruik weggeborgen. Veel zorg diende aan de ladders besteed want het leven van de plukkers was er mede gemoeid. Er ging met die fruithandel veel uithuizigheid gepaard. De fruitoogst te Watervliet met een vijftal boomgaarden van om en bij de zeven gemeten elk, duurde verscheidene dagen. Sissen kocht in 1932 een eigen vrachtwagen voor het vervoer van al dat fruit naar Brugge. Voordien werd het met boerewagens ter plaats gebracht in de St. Jacobstraat. Niet van gevaar ontbloot was dit plukken. Sissen viel in zijn leven zesmaal uit een fruitboom. Noten slaan in het najaar was een bijzonder lastige karwei die je pijnlijk in de armen kon voelen. In de hoge kruinen der notelaars moest harde mankracht worden aangewend met de lange lenige persen. Jaarlijks verkocht Sissen om en bij de 100.000 noten die in de groothandel werden verhandeld per ‘grootduizend’, dit is 1100 voor de prijs van duizend. En dan de voortverkoop. Allereerst ten huize in de St. Jacobstraat. Ook op de Brugse Zaterdagmarkt, maar in de drukke fruitmaanden was er iedere dag ‘kersenmarkt’ op | |||||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||||
de Simon Stevinplaats waar ook peren, appelen en pruimen verkocht werden. Volgende variëteiten werden verhandeld: Frans Zwaenepoel: 86 jaar en nog steeds vaardig knutselaar
Appelen: oogstappel (transparant), transparant groseil, Calvile, kattekoppen, strieping, kaneeling, Pieperappel, nunnebillen, Ramboer, ramboer papulé, keiïng, wiening, courtpendu, Trese Meyers, ciderappel, zoete Holaert, Paradijs, dubbele fleur, enkele belle fleur, rebbing, groening, pladijs, rode korneling, blauwe jan, goudrenet, Kaprijkse belle fleur, palingskop, grijze renet, ruischaarsappel, vijverappel, mastelappel, Jacques le bel. Toen Sissen er halverwege de jaren dertig al warmpjes in zat en meerdere huizen in Brugge bezat, kocht hij op St. Pieters op de splitsing van de Oostendesteenweg en de Blauwe | |||||||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||||||
Torenstraat twee hectaren grond voor de ronde som van 150.000 frank. Daar plantte hij in 1936 zijn eigen boomgaard met plantsoenen die hij kocht bij Blondeel te Vivenkapelle. In 1938 bouwde hij er zijn huis ‘Veldzicht’ dat hij in 1945 zelf betrok toen hij op rust ging. De ervaring met de bomen had hem wijs genoeg gemaakt om te weten wat hij te doen had en te laten. Hij was een gelukkig man die van klein was begonnen en geleerd had dat wie langzaam gaat of klimt veilig is. Toen hij trouwde had hij veertien hele Belgische franken op zak. Nu kocht en verkocht hij wat hij wilde. Zonder veel blagaai of grootdoenerij. Rustig knutselend in zijn loods passeerde hij zijn dagen, zijn pijpje rokend, graag in gesprek, kwistig met goede raad en gedegen advies, zich vermeiend in kwinkslagen en vraagstukken uit nieuwe schoolboeken. Heeft hij het geluk gesmaakt in goede gezondheid een gezegende leeftijd te bereiken, in 't jaar 1973, toen hij haast dag op dag 85 was, is men zijn schone boomgaard ten gronde komen afzagen. Voor amateur-fruitkwekers met hoogstammige, moeilijk te besproeien bomen was er geen plaats meer in onze welvaartmaatschappij waar iedere appel nu in een papiertje zit lijk de appelsienen. 't Ministerie betaalt nu geld om die bomen te laten verdwijnen. Dagenlang heeft de kettingzaag de mooie haast veentigjare bomen geveld. Het was een pijnlijke steek in zijn fruiteniershart. Maar Sissen weet beter dan wie ook dat de tijd niet stil staat. Komen en gaan dat weet de man die met niets dan met een gezonde kop en twee kloeke boerenhanden startte en daardoor tot iets kwam. Zijn leven en werk werd daarom hier beschreven uit eerbied voor 't oude, het echte, het schone en het goede. Jozef Geldhof |
|