Biekorf. Jaargang 74
(1973)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 156]
| |
De bouw van een spinschool te Blankenberge in 1772Alhoewel de visserij te Blankenberge in de loop van de 18e eeuw een merkelijke aangroei kende, heerste in de kuststad toch nog heel wat prangende armoede. Vele faktoren speelden hierbij een rol. Vooreerst was daar de onzekerheid van het visserijbedrijf: al te onguur weer hield de kleine platboomde schuiten werkloos op het strand ‘de gonne ten tijde vanden winter niet en connen vaeren tot den vischvanck ter oorsaecke van hunne cleinijgheijt’Ga naar voetnoot(1). Gevolg van dit nietsdoen, waren de ‘baldaedighheden ende excessen’ der vissers aan wal ‘met drincken ende schincken in de tavemen’Ga naar voetnoot(2) zodat de zuur verdiende centen in de herbergen bleven. Verder beroofden de talrijke ongelukken op zee vele families van hun broodwinner: manschappen sloegen over boordGa naar voetnoot(3) of ganse schuiten vergingen. Daamaast was er nog het harde leven op zee dat veel vissersmaats vroegtijdig knakte en tot minderwaardige bezigheden aan wal verplichtte: ‘De knegtjens van Blankenberg beginnen reeds van elf en twaelf jaeren, onder hunne vaders ofte meesters de zee te beploegen; en een man van vyftig jaer, is zoodaenig afgemat en gebroken, dat hy ter zee geen dienst meer konnende doen, zich alleenelyck met breyen en boeten van netten, en andere bezigheden tot de visschery kan geneeren... Ik vertoon aen myne lezeren die elendige lieden in den ouderdom van veertig jaeren, door de koude uytgemergelt en opgeëten, styf van gevrichten, met bevrooze heupen en voeten, grys, en kael van hoofde met roode loopende oogen, jigtig en veeltyds gebrooken in de edelste deelen van hun lichaem...’Ga naar voetnoot(4). In de beschrijving is zeker wel enige over- | |
[pagina 157]
| |
drijving geslopen doch zij laat niettemin de benarde toestand van de vissers aanvoelen. Deze en nog andere faktoren hadden voor gevolg dat armoede, leed en miserie als een kontinue dreiging boven de Blankenbergse vissersbevolking hingen. Voor de dismeesters, belast met de armenzorg, groeide die bijstand der behoeftigen werkelijk uit tot een al te zware last. Zo tenminste hielden ze het in 1772 voor aan burgemeester en schepenen bij wie ze op hun beurt hun nood gingen klagen ‘dat het onmogelijck was iets te connen voorder distribueren’Ga naar voetnoot(5). We weten echter dat de dismeesters, vóór ze zich tot de wereldlijke instanties richtten, samen met de pastoor en ‘diversche principaele borgers’ naar een oplossing hadden gezocht. De bouw en de uitrusting van een spinschool in de stad was hun idee en voorstel tot de bestrijding van die toenemende armenzorg. Een realistische aanpak van het probleem mogen we zeggen: de armsten der ingezetenen in de spinschool het spinnen aanleren om dank zij deze kleine bijverdienste het karig, wisselvallig en onzeker vissersinkomen aan te vullen en derhalve ook op die manier het aantal behoeftigen in de stad te drukken. Maar zoals altijd en overal was de wil er wel doch de geldmiddelen reikten slechts tot het scheppen van een fonds... voor de aankoop van vlas! Zo kwam het dat de dismeesters de realisatie van hun ontwerp aan het Blankenbergs stadsbestuur voordroegen t.t.z. ‘eene suffisante plaetse tot houden de gemelde schoole, het coopen van wielen ende voordere accessoiren...’. Burgemeester en schepenen waren niet blind voor de stand van zaken in hun stad en zegden onmiddellijk hun steun toe aan het projekt. Op 1 juni 1772 beslisten ze het oud stadsweeghuis tot spinschool om te bouwen en te zorgen voor de nodige uitrusting. Uit het lastenboekGa naar voetnoot(6) blijkt dat de aannemer Simoen Vernieuwe het weeghuis ombouwde tot een eenvoudig doch funktioneel schoollokaal van 8,23 m op 6,58 m. Met vier ramen in de zuidgevel en drie in elke zijgevel van 0,75 m was het beslist een klaar en luchtig spinhuis. Het dak ‘à la | |
[pagina 158]
| |
mansarde’ werd bedekt met ‘hollandsche pannen en brabandtsche veusten’: sedert 1756 immers was alle nieuwbouw of verbouwing te Blankenberge met een strooien dak ten strengste verbodenGa naar voetnoot(7). Aan de noordkant was verder ‘een steene vertreck’ voorzien. Tenslotte zette schildersbaas Donaes De Pape het allemaal nog eens flink in de verfGa naar voetnoot(8). Voor de verdere uitrusting van de spinschool beschikken we slechts over een paar losse gegevens. Jan Moor leverde de eerste spinnewielen ‘ende voordere toebehoorten’Ga naar voetnoot(9). Kort daarna kwamen daar nog ‘eenen scheirmolen ende een weversgetauwe’ bijGa naar voetnoot(10) en in 1790 noteren we opnieuw een bestelling van spinnewielenGa naar voetnoot(11). Als lesgever in het spinnen wordt aanvankelijk Jan Du Plat en later (in 1790) een zekere Pieter Van Heijghen vermeldGa naar voetnoot(12). Tot hier de aanwijzingen over de spinschool te Blankenberge. Hoelang dit spinhuis bestaan heeft, kunnen we slechts vermoeden - waarschijnlijk heeft het in de 1ste helft van de 19e eeuw, toen de mechanisatie het traditioneel handwerk verdrong, alle betekenis en zin verloren. R. Boterberge |
|