Biekorf. Jaargang 73
(1972)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 361]
| |
‘Meneertje’: de filosoof van de voorstadDe Veurnaars van mijn ouderdom zullen zich zeker nog Pros Bullaart herinneren, want ‘menêertje’ zoals hij in de dagelijkse omgang werd genoemd, heeft al ze leven een grote rol gespeeld in het verenigingsleven van de VoorstadGa naar voetnoot(1). Hij was niet alleen medestichter van ‘De Wonder’, de veloclub bij Flavie PréGa naar voetnoot(2), en boetmeester van de wiikgilde, maar ook het ‘duiveltje doetal’ bij gelijk welk feest of viering die op de Voorstad plaats greep. Zijn schoenmakerskotje was het rendez-vous-lokaaltje der duivenliefhebbers die er hun beesties verhandelden of lieten keuren. Toen ik hem, enkele maanden vóór zijn verscheiden, een bezoek bracht op zoek naar kopij voor mijn ‘oud Veurnse herbergen’ vond ik hem terug zoals ik hem vroeger had gekend, een mens om er honderd te worden en om, zoals hij zelf profeteerde, ‘naar iedereens begrafenis te komen’. Hij bewoonde toen een net huizeke op het einde van de Stuivenbergstraat, waar hij zich had teruggetrokken en er zijn eigen potje kookte, want Pros was nooit getrouwd geweest. Ik kreeg de sleutel van zijn vroeger ateliertje mee en ook dit vond ik terug in dezelfde staat als vijftig jaar geleden. Het lag nog ondersteboven als in de tijd toen ik er als knaap geregeld de ‘zille’ afdweilde: de vertrouwelijke oude stoel met halve leuning en plank als zate, een beetje meer uitgehold, me docht, het krammenechtig voetbankje en de massieve lange tafel uit één stuk, volgepropt met alaam en allerlei dooreengegooide rommel, afgelopen schoenzolen en gazetteknipsels, een uitgesleten laars naast een halfafgetrokken almanak, nestels, uitgesneden lederbrokken en... me ziele, ook het vettig oliepotje met een borsteltje zonder haar. De muren, lang geleden ooit gewit, droegen nog de sporen van de ‘potelingen’ van menig gebuur, die er, na gedane dagtaak, een babbeltje kwam slaan en ja, dezelfde duivenveertjes plakten er nog over heen. De wankele, vermolmde trap, die naar het duivenhok leidde en angstwekkend kraakte bij iedere trede, was er ook nog... Wat al herinneringen doemden me voor de geest; hoe ik me als snotneus tot Pros aangetrokken voelde en zo vaak in het vunzig hokje mijn toevlucht zocht, hoe hij mijn eerste pennevruchten keurde en me allerlei beduimelde illustraties, vol ezeloren, in de handen stopte, die ik naderhand met heimelijke vreugde doorbladerde, want vader mocht er niets van merken. Hoe fier als een pauw toonde ik hem mijn eerste in ‘Ons Volk Ontwaakt’ opgenomen gedicht. Ja, zalige standen heb ik daar bij Pros doorgebracht. Hij wist op alles raad, filosoof als hij was, steeds bereid ons anekdoten te vertellen en met een kwinkslag de zorgen weg te toveren. Menig gebuur vond er zijn goed humeur terug en sommige avonden was het er zo stikvol dat er geen speld meer tussenkon. Ik heb het me steeds als een onvergeeflijke fout aangesmeerd zijn vele rake gezegden nooit te hebben genoteerd, want Pros bezat een eigen woordenschat, die hij zelf fabrikeerde, op goed valle 't uit. Onvervalst, ruw soms maar recht uit het hart en doorspekt met | |
[pagina 362]
| |
karamelleverzen waren het vaak pareltjes van gevatheid die hard aankwamen. Maar de mensen namen dat wel, al begrepen ze er soms geen gebenedijd woord van, ongeletterd als de meeste waren. Enkele heb ik er nog van onthouden, al wil ik er geen eed op doen ze hier letterlijk weer te geven: Mi één blad, ku'j gin boek vullen.
E stoel is è stoel,
E kasse is è kasse
Roert doarom je smoel
Nie te oenpasse.
Rust antiden
Om de moedheid te vermiden.
Hoe dichter bi de pot
Hoe schonder kot.
Mi' piepen en klagen
Vul je gin lege magen.
Kommeretale
Leugentale.
E n'is wortel noch beète.
'n Huus zoender messienk en aalpit
Is èn huus die van gin zorgen è wit.
E zit mi ze neuze
In e n'andre ze beuze.
't Zin moa de staken
Die mekoars nooit e' genaken.
Je kun nie zidder lopen
Of da je beenen lank zin.
Beter mostoart op je stute
Of drogen brood.
Lopen en stoan
Kunnen nie te goare goan.
Betere è gat in je broek
Of gin broek an je gat.
Ik moet nog verklappen hoe Pros aan zijn bijnaam ‘meneertje’ kwam. Het was geweten dat hij een handig stielman was, want zelfs de dames van ‘stad’ kwamen bij hem hun schoenen op maat bestellen en geneerden zich niet om op het wankele stoeltje plaats te nemen, ten andere, een ander zitsel was er niet. Pros kon toch onmogelijk mevrouw de notaris of mevrouw de ontvanger als Sofie of Marie aanspreken, daarom noemde hij ze allemaal ‘madamtje’. Deze gewoonte was bij hem allengskens zo ingeburgerd dat hij zelf de naaste buurvrouwen als ‘madamtje’ betitelde. Deze vonden er niets beter op dan Pros als ‘meneertje’ te dopen en 't is bij ‘meneertje’ gebleven. A. Dawyndt |
|