Sint-Amoorskapel (en altaar) te Wervik
In Biekorf, 1959, 195 en 1968, 64, is er geschreven over de Sint-Amorsdag te Diksmuide, begonnen 15 januari 1555 met een brooduitdeling aan de armen, bekostigd uit een beschikking van éne in 1553 overleden dochter, Mourée, alias Morea en Morée genaamd, van Willem Sacquespee, heer van Diksmuide. In Biekorf 1968 werd dan het in 1559 (1560, n. st.) in Wervik bestaande St.-Amorsaltaar bijgehaald, met een verwijzing naar Isidore Blieck, ‘Quelques notes historiques sur les églises... de Wervicq’ (Komen 1902).
Dit Wervikse altaar was merkelijk ouder dan de door Blieck aangegeven datum van 9 januari 1559 (o. st.) en het was zelfs een kapel, zoals blijkt uit door ons gevonden teksten.
We hebben een eerste vermelding ervan gevonden in het Wervikse Rodenboek (van de Dis). In 1513 gaven Jan Bertin fs Joos en Marie van Brugge, zijn ‘wijf’, het nodige voor de stichting van een jaargelijde ter nagedachtenis van zijn vader. Er staat te lezen: (ff. 92 en 93):
‘De prochepape zal hebben voor zijn messe mids dat hij naer de messe een deprofundis lesen zal ten grave van Joos Bertin minnen vadere voor de capelle van Sente Amoor, 5 s. pars.... Item, de andere twintich s. pars. om tvermeersen vanden godlicken dienste van eender messe waer of de fundacie maer en draecht 9. pondt pars. siaers... ende ghegheven de voors. 20. s. pars. siaers den gouvernerers vander voors. capelle’.
Hieruit blijkt niet alleen dat de kapelstichting ouder was dan 1513, maar ook dat ze in de parochiekerk stond, vermits er begraven werd, dat ze een eigen bestuur had, afzonderlijk van het kerkfabriek en dat het een oude kapelanij was waarvan de inkomsten onvoldoende waren en gebracht werden op 10 pars, sjaars. Dit bedrag was, in de 13e eeuw althans, een voldoende dotatie voor de oprichting van een kapelanij (Zie Fr. Blockmans, Het Gentse stadspatriciaat tot omstreeks 1302, blz. 315, en Emile Gachet, Notes sur l'Abbiette de Lille, overdruk uit de ‘Messager des Sciences historiques de Belgique’, Gent 1852, akte xxv, blz. 31).
In 1534 en 1536 is er nogmaals kwestie van deze kapel. Ze bezat een eigendom in de Steenakkerrente van de heerlijkheid Oosthove, Wervik, ‘up den houc vanden Muelenbrouc’, ons niet anders bekend dan in een paar citaten in de rekeningen van deze heerlijkheid, maar deze broek zal wel gelegen zijn geweest in of nabij de Molenstraat, door dewelke de St.-Jansbeek liep, komende van achter het St.-Jansgasthuis en verder lopende naar de Leie. In de nabijheid is er nog een Korte Vlamingstraat, en deze vlaming wijst eveneens op het bestaan van een moerassig gebied. Wegens deze eigendom was de kapel jaarlijks 3 s. 6 d. pars, heerlijke rente verschuldigd aan Oosthove (RAK, Fonds d'Ennetières I 196, (samengebonden) manuelen van de ontvanger der heerlijkheid Oosthove, fo 36vo van 1534 en fo 18ro van 1536-37).
Wij hebben maar weinig aantekeningen gevonden over deze Sint-Amoorskapel of -altaar, zoals in 1560 aangegeven in een disdokument geciteerd door Isidore Blieck. Dit komt misschien omdat ze te identificeren is met de Sint-Annakapel in de Wervikse St.-Me-