| |
| |
| |
Eigen beleid van de molenaars in Wervik
1636-1692
Oudtijds waren er in Wervik eerst drie, later vier korenmolens. Twee daarvan behoorden tot de heerlijkheid Wervik, één op de zuidzijde van de Leie, de Bergmolen genaamd, en een tweede, de Westmolen, om een gedeelte van de stadsbevolking te bedienen op de linkerzijde van de rivier. De heerlijkheid Oosthove had de Grote Molen gebouwd, nadat de heerlijkheidsmolen afgebrand was, iets vóór 1434, op dertien of veertien honderd lands (de opgaven variëren in de dokumenten) gelegen onder de heerlijkheid ter Kruisse, maar als cijnsland eigendom van de heer van Oosthove. Deze heerlijkheid ter Kruisse was een achterleen van de heerlijkheid Oosthove, er uit gespleten in 1391 als gevolg van een familieovereenkomst tussen erfgenamen, en de heer van Oosthove betaalde regelmatig - jaren lang hem zelf, later zijn molenaar-pachter - aan de heer van ter Kruisse de (voor het met zijn molen bebouwde land) verschuldigde heerlijke renten, te weten vijf razieren evene, één kapoen en drie deniers pars, in geld. De vierde molen was deze van de heerlijkheid ter Kruisse, welke heerlijkheid bij de verderding van 1391 gelijke rechten verworven had als de heerlijkheid Oosthove waaruit zij gesproten was, ook het recht om een molenstaak te rechten.
| |
De vier molens in 1636
In 1636 waren er nog vier graanmolens in Wervik, steeds één zuid en drie noord de Leie, alhoewel de Westmolen verdwenen was in 1578, tijdens de strijd tussen Malkontenten en Staatsen die alsdan de Leiestreek teisterden. Maar er was een andere vierde molen bijgekomen, de Klijtmolen, niet veraf van deze van Oosthove en ter Kruisse. We zien die nieuwe molen reeds aangegeven in 1578-79 als graan- en oliemolen in de Domeinrekening van Wervik en opgericht ingevolge oktrooi verleend na 1566. Deze verandering (één molen voor Wervik en drie voor Oosthove-ter Kruisse, tegen vroeger twee en twee) had na 1627 nog weinig belang, vermits de graaf van Moeskroen, Ferdinand Georges van Liedekerke, die reeds heer was van Oosthove, ook nog, in genoemd jaar, het bezit verkregen had, door pandkoop van de twee andere grote Wervikse heerlijkheden.
| |
| |
Heerlijkheidsmolens waren banmolens, ttz. dat, voor de inwoners van een bepaald distrikt - niet altijd overeenkomstig met deze van een heerlijkheid - de verplichting bestond het graan te laten malen op de heerlijkheidsmolen. In een tijd van betrekkelijk primaire ekonomie was bij de bouw van een molen groot kapitaal gemoeid en bij de exploitatie er van werd groot risico gelopen: beschadiging of vernieling door stormweer of brand. Het molenaarsbedrijf blijkt dan nog gevaarlijk te zijn. Arbeidsongevallen, ook met dodelijke afloop, waren niet zeldzaam. Voeg daarbij dat windrecht een vorstelijk privilege was, dan is het begrijpelijk dat molenrecht door de Vorst beleend werd, en dan zeker wel niet aan minder vermogende vazallen.
We weten niet hoe het in Wervik stond met de toepassing van de reglementering op de banmolens vóór de burgeroorlog in de drie laatste decennia van de 16e eeuw, maar zeker is dat, in Wervik, tot 1636, de vier Wervikse graanmolenaars elkaar geducht konkurrentie aandeden. Dit is begrijpelijk. Waar het aantal molens gelijk gebleven was, was de kliënteel fel geslonken in 1578. Vóór de beroerde tijden bedroeg de Wervikse bevolking misschien wel vijf à zes duizend inwoners en in de jaren 1630 kunnen er nog 'n paar duizend geweest zijn.
Deze konkurrentie blijkt dan uit een overeenkomst - zie bijlage I - in 1636 gesloten, waarin de toestand uiteengezet is en maatregelen door de molenaars genomen worden om hun onderlinge harde mededinging en de ermede gepaard gaande kosten en lasten te vermijden.
| |
De overeenkomst van 1636
Tot de tijd van de overeenkomst liepen de molenaars de klandisie af. Zij haalden het graan (zij noemden het ‘backten’) en brachten het terug bij de bevolking; zij trokken naar de aanpalende markten als deze van Menen en Komen, om er klanten te vinden, hetgeen niet alleen veel last en hoge kosten medebracht, maar ook nog, naar hun eigen woorden, ‘de ruyne ende destructie van de mart’ voor gevolg had.
Overeenkomst werd onder de vier bereikt op de volgende manier, waarbij dan moet rekening gehouden worden met het feit dat drie molens benoorden de Leie stonden, niet ver van de stad en nog al dicht bij elkaar, terwijl de vierde, de Berg- | |
| |
molen, op de overzijde van de Leie lag, op nogal grote af stand van het stadsgedeelte.
De eerste drie molenaars mochten niet meer ‘drijfven’ binnen de stad, keure en parochie van Wervik, noch in de omliggende marktplaatsen, op gelijk welke manier, noch zij zelf, noch hun gelastigden. De vierde molenaar, deze van Over-Leie, mocht blijven drijven, hoe ook, maar alleen op de zuidzijde van de Leie tot aan de Leiebrug, evenzo de markten van Komen en Menen aflopen, maar geenszins op de noordzijde van de Leie, noch de ‘backten’ afhalen van het ‘martschip’ van Wervik. Dit marktschip was dan waarschijnlijk beschouwd als deel makende van de stadsgemeenschap benoorden de Leie. Voor het overige bleven alle inwoners van Wervik vrij naar de molen van hun keus te gaan, op beide zijden van de Leie.
Eender welke overtreding van de overeenkomst zou bestraft worden met een boete van 300 £ pars., te verdelen als volgt: 100 £ pars. ten voordele van ‘den Armen deser voornomde stede’, de Dis dus; 100 £ pars. voor de baljuw van de residentie van de overtreder; nog 100 £ pars. te verteren door de ‘medeconfreren’ van de ‘defaillant’.
De overeenkomst was gesloten in de presentie van een zestal getuigen.
Was de overeenkomst er gekomen om dure en lastige wedijver te vermijden, er was meteen getracht, niet alleen de ongunstige stemming van de bevolking tegenover de genomen maatregel te verzwakken door een derde deel van de eventuele boeten aan de stadsdis af te staan, maar ook een wettelijk karakter er aan te geven door de baljuw er in te betrekken en hem te laten delen, aldus hun medewerking bij de bestraffing te verkrijgen. Het is immers duidelijk dat, op de duur, de genomen maatregelen gewoonte konden worden en onder het oud regime was gewoonte ook recht, zoals dit derhalve nu nog is in omstandigheden waar geen wettekst of verordening anders de zaken regelen. Het is waarschijnlijk daaraan te wijten dat het dokument in kwestie in het Wervikse stadsarchief is bewaard.
Het is ons niet bekend dat ooit de boete werd toegepast. We hebben verschillende Wervikse disrekeningen kunnen nagaan - niet alle - en hebben geen inschrijvingen gevonden van enige ontvangst als aandeel van de boete in kwestie.
Wat er ook van zij, de overeenkomst blijkt wel zijn toepassing te hebben gehad. Dit vernemen we uit een klacht door
| |
| |
de Wervikse dismeesters ingediend bij de gravin van Moes kroen (Caroline Marie Magdeleine Spinola, douairiere van Ferdinand Goris van Liedekerke), die de heerlijkheden Wervik, Oosthove en ter Kruisse afgekocht had in 1666 van de tweede volgende feodale erfgenaam van haar overleden echtgenoot.
De dismeesters bekloegen er zich over dat, in strijd met een stadsverordening, molenaars en bakkers graan ter markt gingen opkopen. Ook dat de molenaars misbruik maakten van hun monopolie en dat zij, niet alleen hogere lonen vroegen voor het graanmalen, maar bovendien nog 1 stuiver per frankaard deden betalen om het graan af te halen. Op dit laatste punt blijkt dat er dan toch wijziging te zijn gekomen in de in 1636 aangegane overeenkomst. In plaats van verbod graan af te halen, deed men er afzonderlijk voor betalen. Het is ons onbekend welk gevolg de gravin van Moeskroen aan dit rekest mag hebben verleend: de meeste procesbundels in het Oud Werviks Stadsarchief zijn onvolledig en behelzen dikwijls maar één enkel stuk. We denken dat de gravin wel niet veel zal gevoeld hebben om tegen de molenaars op te treden. Dit zou immers wel eens een nadelige invloed kunnen gehad hebben op de pachtopbrengst van haar molens.
De Overeenkomst van 1636 is in het Vlaams gesteld en het blijkt dat één van de Wervikse molenaars, namelijk Martyn Liagre, 'n Waal was. Hij tekent ‘p. charge’. Het stuk van 1692 is in armtierig Frans gesteld. - Zie bijlage II. - Woordelijk omgezet zou het een goede Vlaamse lezing hebben gegeven. We mogen veronderstellen dat de Spinola, gravin van Moeskroen, die in Wervik kwam wonen in 1671 en er bleef tot aan haar dood, als slachtoffer van de pest, in 1693, weinig of geen Vlaams heeft gekend.
J. Roelandt
| |
Bijlage I
Overeenkomst gesloten tussen de molenaars van Wervik, 1636.
Compareerde in persoone Antone Nys filius wilent Nicasis, meulenaere vanden Berchmeulene, Martin Liagre, meulenaere vanden Grooten Meulen, beede toebehoorende mijn heere den Grave van Mosschroen, Item, Pasquier Coorne, meulenaere vanden Clijtmeulen, Ende Jan Follet filius Antheunis, meulenaere vanden Cleenen Meulen, al binnen dese stede, keure ende prochie van Weervick, Te kennen ghevende de voornomde comparanten dat zijlieden tot noch toe in usantie ghewist zijn van binnen der voornomde Stede, keure
| |
| |
ende prochie van Weervick te drijfven zoo met peerden, meerien, esels als muulen, omme te haelen de backten van tghemeente deser voornomde Stede, Jae oick van te rijden mette voornomde heurl. beesten Jnde marcten van Meenen, Commen ende ander omliggende plaetsen, Twelcke hemlieden groote ende excessive costen ghecauseert heeft, Oick mede an dese voornomde stede, zoo om de ruijne ende destructie vande mart als andersins. Ende omme daer inne te voorziene ende hopende de voornomde mart van Wervick daermede te beteren ende vervoorderen, Soo zijn zijlieden dienanghaende jeghens eickandere alhedent veraccordeert jnder manieren volghende,
Te weten dat de voornomde Martin Liagre, Pasquier Coorne ende Jan Follet van nu voortan nijet en zullen vermeughen te drijfven binnen deser voornomde Stede, keure ende prochie van Weervick ende ander omligghende platsen gheene ghesondert nochte ghereserveert, nijet meer met peerden, meerien, muulen, esels als andere beesten, gheene oock ghereserveert, Soo zij oock nijet en zullen vermeughen zelve metten halse te haelen nochte bij jemant te doen haelen eeneghe backten tzy kleijne ofte groote binnen deser voornomde Stede, keure ende prochie van Weervick, nochte in ander omligghende plaetsen gheene ghereserveert, tselfs oock nijet uut het martschip deser voornomde Stede, up peine van te verbeuren bijden ghonen in faute wesende vànder voorschreven poincten te vulcommen, elcken van dien int bijzonder: Eerst ten proffijcte vanden Armen deser voornomde Stede van hondert ponden parisise, Item ten proffijcte vanden Bailliu daer onder den deffaillant resideren zal, ghelijcke hondert ponden parisise, Ende noch hondert ponden parisise te verteeren bij zijne medeconfreren,
Ende anghaende den voornomden Antone Nijs, den zelven zal vermoghen thouden een ofte twee peerden ende daermede drijfven daert hem ghoet duncken zal, over de zuudzijde vander Leie ende tot de brugghe deser voornomde Stede, oock mede inde mart van Comene ende Meenen, omme te dienen djnwonders vander voornomde zuudzijde vande Leie, maer gheenszins de ghone wonende upde noordtzijde vande Leie, binnen dese voornomde Stede, keure ende prochie van Wervick, Alwaer hy oock nijet en zal vermoghen metten halse te haelen nochte by jemant te doen haelen eeneghe backten, van wie het zij tzij cleijne ofte groote, oock nijet vut het martschip desed voornomde Stede, Up peine van telcken warf te verbeuren, zoo in het een poinct, als tandere, de voornomde boeten van drije hondert ponden parisise, applicable jnder manieren alsboven,
Laetende nijetmin de voornomde comparanten libre wille ende acces an alle djnwonders deser voornomde Stede, keure ende prochie van Weervik, van te moghen ghaen in alle de voorschreven meulens, daert heml. believen zal zonder jemant te bedwijnghen, de welcke de voors. Comparanten zullen vermoghen taccepteren ende dienen, zoo van deen zyde vande Leie als dandere, behoudens nochtans dat den meulenaere heurl. backte nijet en zal moghen haelen nochte doen haelen by wie dat het zij, zoo voorseit es.
Ende dit al te beghinnen van saterdaghe avont eerstcommende den derthiensten der loopende maent december xyjc zessendertich voorseit,
Alle welcke conditien ende elck poinct zonderlijnghe de voorseide
| |
| |
Comparanten elck zijn regard, hebben belooft ende beloven by dese tonderhouden ende vulcommen up verbant van heurl. persoons ende goederen, present ende toecommende, Renunchierende an alle exceptien ende weeren deser ter contrarien.
Aldus ghedaen ende gheaccordeert op den xvj decembris xvjc zessendertich voornomt, Ter presentie van Jan van Damme, Jan ende Guilles vanden Cnocke, Paul de Houcq, Piat de Lannoy ende Gilles Castelein, Getuughen.
Ten zelven daghe es verschoten ghewist byde voorseide Martin Liagre, Pasquier Coorne ende Jan Follet, elck een derde van twintich ponden parisise, Ende byden voornomden Antone Nijs thien ponden parisise, al van lyfcoope, boven elck eenen stuuver van Godspenninck, met conditie dat den ghonen die berauwen (?) zal vanden voorschreven Comparanten, dat hy ghehouden wert alle de voorschreven sommen te restituëren anden ghonen diet verschoten hebben, Ende bovendien twaelf ponden parisise ten proffycte vanden Armen deser voornomde Stede,
Ende zoo verde dese voorwaerde onderhouden wort een half jaer naer date deser zoo zal den voornomden Antone Nijs noch bovendien ghehouden wesen te gheven van lyfcoope ten proffycte van zyne mede Confreren ende Ghetuughen eene halve tonne, Toorconden.
By laste p charge g.) Pasquier de Corne, 1636
Anthone Nijs, Martyn Liagre. g.) Jan Follet.
g.) Jan van Damme, 1636. g.) Jan vande Knocke,
g.) Guillaemes vande Knocke. g.) Piat de Lannoy.
g.) Gilles Castelein. By laste van de hoirs Paul de Houck.
| |
Bijlage II
Klacht Wervikse dismeesters tegen molenaars en bakkers, 1692.
[Supplicque] que font les [pauvris] seurs pour et au nom de la pauvre commu... (beschadigd) de la ville et paroisse de Wervicq ala charge des meuniers du susdit Wervicq.
Primes, donnent a connaistre que par ordonnance politique de Merrsrs. le Grand Bailly, Bourguemestre et eschevins delasusdite ville de Wervicq at esté deffendu tres expressement aux meuniers et boulangers de nacheter aucun bled aux marches que se tiennent tout les sepmaines le Jour de mardy en ceste ville auparavant une heure delapres midy apeine d'encourir les amendes portees par la susdite ordonnance, et donnant le loisier aux pauvres manans d acheter leurs mannes et levendent ensuitte a couppe gorge a un patar ou deux patars plus sur le francquart.
Se plaignent de plus que cy devant lon ne donnoit pour moudre le bled que une livre et demy de farine de chacun francquart a condition... (eerste lijn van het verso praktisch verdwenen)... maisons des mann... Bie... et les y rapporter, la on oprese il ne satisfont aces conditions de les cercer et raporter et prennent tout comunement deux livres de farine du chacun francquart la ou selon toutes
| |
| |
raisons il ne leur en... ce que une livre quant il ne les cercent ny raportent pardessus que lon trouve quil en prennent jusques a huit livres de trois francquarts et plus la ou les manans sont presentement obligé de mener ou faire mener leurs mannes et de payer (un?) solz paris. de chaque francquart.
Faisant de plus lesdits muniers des comparts et sobligent par ensemble de ne venir sur la chace lun de lautre pour tant mieux composer le monde, le tout contre droit et raison dautant plus que les deux frères tiennent a present les deux mollins du lez descoche dela riviere et fabriquent ainsy quil veullent / /... (hier opnieuw beschadigd bovendeel van het 2e blad)... la comtesse [de M]ouscron, dame de ceste ville est treshumblement pryé de prendre favorable esgard a tout ceque dessus icy vouloir procurer les remedes necessaires, quoy faisant, etc.
Marcq de g.) M. Ghesquiere, 1692.
Boniface Willart. g.) Jeronijmus Ferrandt.
|
|