Biekorf. Jaargang 69
(1968)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 332]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het spel ‘Quiconque’ van de Brugse rederijker Anthonis de RoovereTaalkundigen die er geen bezwaar tegen hebben voor hun fiiologische studies ook literaire bronnen te excerperen, proberen toch steeds die stukken te vinden waarvan de schrijvet en de tijd van ontstaan gekend zijn en die in originele versie tot ons zijn gekomen. Niet altijd echter heeft men het geluk dergelijke stukken in voldoende mate ter beschikking te hebben. Wie het Westvlaams van de 15e-16e eeuw onderzoekt en daarbij literaire dokumenten wenst te betrekken, zal automatisch bij Anthonis de Roovere, Cornelis Everaert en Eduwaerd de Dene terechtkomen. Wat die eerste betreft, we hebben er vroeger reeds op gewezen dat voor de taalkundige, de overgrote meerderheid van zijn gedichten onbruikbaar is, omdat ze niet in originele versie zijn overgeleverdGa naar voetnoot(1). Het is onze bedoeling thans na te gaan in hoeverre ander werk van de Roovere betrouwbaar is. Het was blijkbaar het lot van deze rederijker ‘uitgegeven’ te worden door jongere broeders in de kunst. Zijn gedichten werden verzameld door E. de Dene en in 1562 door Jan Van Ghelen in Antwerpen gedrukt, zijn spel ‘Quiconque vult salvus esse’, opent de rij in het ‘Handschrift Everaert’Ga naar voetnoot(2) waarin de 16e-eeuwse rederijker Cornelis Everaert zijn spelen heeft verzameld. Waarom Everaert een bundel waarin hij uitsluitend eigen werk opneemt laat voorafgaan door een stuk van de Roovere is onbekend. Vermits we op geen enkel feit kunnen steunen is het nutteloos met gissingen en hypotheses te komen aandraven. We houden ons aan de lakonieke konstatering dat het er nu eelnmaal Staat. EVeraert zelf vermeldt slechts: ‘Dewelcke naervolghende spelen zyn ghestelt gheweist ende ghescreven by my Cornelis Everaert Cornelis zuene varwer ende vulder ende in zynen tyden clerc vanden Aerdchiers van Brugge / zonder alleen teerste spel van desen bouck te wetene Quiquonque vult salvus esse / twelche spel in zynen tyde Steide ende maecte Anthuenis de Roovere’Ga naar voetnoot(3). Dit spel, dat niet in de uitgave van Everaerts spelen werd opgenomen, werd later door L. Scharpe gepubliceerdGa naar voetnoot(4). In zijn kòrte inleiding beloofde Scharpe: ‘Wat er, naar aanleiding van den hierna gedrukten tekst, over de velerlei | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 333]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
moeilijke plaatsen, over het behandelde thema, over de bronnen en de schrijver zelf mede te deelen valt, zal men bijeen-vinden in de Aanteekeningen, welke de volgende jaargang der Leuvensche Bijdragen zal brengen’Ga naar voetnoot(5). Het is helaas bij deze belofte gebleven want hoe men ook de volgende (en de andere) jaargangen doorzoekt, Scharpé heeft de aangekondigde kommentaar nooit gepubliceerd. Nu zou dat op zichzelf niet zo een ramp zijn, ware het niet dat in diezelfde inleiding een zinnetje voorkomt dat onze nieuwsgierigheid opwekt: ‘...blijkbaar ook zag er de afschrijver in 't algemeen geen zwarigheid in op eigen hand veranderingen aan te brengen’Ga naar voetnoot(6). Misschien doelt Scharpe hier op de volgende verzen waar we lezen: ‘Wy Heydenen / en zyn / van dien niet wetende
Want vande prophete / daer ghy of seght
Tes vichtien hondert zevenentwyntich jaer leden’.Ga naar voetnoot(7).
Het is duidelijk dat Everaert hier het jaartal heeft aangepast. Maar Scharpé schrijft ‘in 't algemeen’ en zal dus denkelijk ook nog wel andere aanpassingen op het oog hebben. Daarom hadden wij uiteraard graag zijn notities gelezen. Wij zullen dan maar zelf eens proberen uit te maken in hoeverre Everaert veranderingen heeft aangebracht. Het is niet onze bedoeling dat woord voor woord te onderzoeken, dat zou trouwens onmogelijk zijn, maar wel na te gaan of die wijzigingen aan de ‘taalkundige’ waarde iets hebben veranderd. Beide auteurs schreven Brugs maar er ligt een tijdsverschil van ongeveer een halve eeuw tussen. Het ligt voor de hand dat er dus van ‘taalverschil’ nauwelijks sprake kan zijn. Wel zullen we eventueel een spellingonderscheid vinden. Vermits we de originele tekst van de Roovere niet in handen hebben zullen we een omweg moeten gebruiken. In onze disser-tatie over het laat-middelbrugsGa naar voetnoot(8) hebben we een kort hoofdstukje gewijd aan de spelling van de lange vokalen. We konden daar vaststellen dat Everaert de eigenaardige gewoonte heeft om dikwijls (niet altijd) ook in open syllabe ‘ae’ te schrijven om een lange a aan te duidenGa naar voetnoot(9). Dat is een eigenaardigheid waarin hij door geen enkele andere skribent wordt gevolgd. Ook in de 15e eeuw was er niemand die deze eigenaardige gewoonte de zijne maakte. Door dit gelukkige toeval is het niet meer zo moeilijk na te gaan of Everaert zijn af te schrijven tekst wijzigde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 334]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vooraf echter moet een andere faktor behandeld worden He t is ons jammer genoeg niet bekend of de Kamers van Rhethorica bepaalde spellingregels vaststelden noch of die rederijkers ook zonder expliciete geboden min of meer hun spelling op mekaar trachten af te stemmen. We willen dus eerst even nagaan hoe de Roovere de kwestie van de lange a in open syllabe oploste. In ons bovengenoemd artikel hebben we erop gewezen dat met de ‘Rethoricaele Wercken’ als bron niets aan te vangen is. Ook hebben we aangeduid in welke gedichten we wel het onvervalste Westvlaams van de Roovere voor ons vinden. Het betreff hier:
Enkele voorbeelden nu uit deze gedichten:
Slechts een keer vinden we ‘tpaesche lam’ (II, v. 18) en het is dan nog niet eens zeker of de schrijver hierin wel een open lettergreep zag. De konklusie is dus wel duidelijk: de Roovere duidde de lange a in open syllabe slechts met een enkele ‘a’ aan.
Om een wat duidelijker inzicht te krijgen in het systeem van Cornelis Everaert, deze kleine steekproef:
- ‘Tspel van Maria Hoedeken’ (p. 7, anno 1509) 46 keer ‘a’, 16 keer ‘ae’. Voorbeelden: Vbn.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 335]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- ‘Een Tafelspeilken vander Beke’ (p. 379, anno 1512) 10 keer ‘a’, 21 keer ‘ae’
- ‘Tspel van Tilleghem’ (p. 465. anno?) 3 keer ‘a’, 19 keer ‘ae’
- ‘Maria ghecompareirt byde claerheyt’ (p. 389, anno 1511) 11 keer ‘a’, 13 keer ‘ae’.
- ‘Tspel vanden Pays’ (p. 545, anno 1538) 5 keer ‘a’, 19 keer ‘ae’.
Nu dit eenmaal vastgesteld is rest ons alleen nog hetzelfde onderzoek te herhalen met het spel van Anthonis de Roovere, in de ‘uitgave’ Everaert. In ‘Quiconque vult salvus esse’ komt 90 keer lange a in open syllabe voor. 47 keer vinden we ‘a’-spelling, 43 keer ‘ae’-spelling. Enkele voorbeelden:
We mogen dus wel besluiten dat Everaert inderdaad de tekst van de Roovere heeft aangepast verm its het beeld van het ‘Quiconque’ volledig met dat van Everaerts spelen overeenstemt en duidelijk afwijkl van het beeld dat de Rooveres gedichten te zien geven. Het ligt voor de hand dat, wanneer dit het geval is met de schrijfwijze van de lange a in open syllabe, dit eveneens elders gebeurd is, ook al is dat moeilijk te kontroleren.
Welk gevolg heeft dat nu voor het taalkundig onderzoek Eigenlijk bitterweinig. Het is uitgemaakt dat de ‘ae’ in de 15e-16e eeuw niet meer een ‘e’-achtige klank aanduidde zoals dat in de vroege Middeleeuwen wel kon. De spellingen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 336]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘a’ en ‘ae’ worden dus op dezelfde manier uitgesproken Vermits anderzijds Everaert evenzeer ‘Brugs’ schreef, kan de filoloog die het Westvlaams onderzoekt met gerust gemoed de Rooveres spel excerperen. Hij moet er echter wel bij bedenken dat hij, wat de spelling betreft, de eigenaardigheden van Cornelis Everaert voor ogen heeft. Roland WILLEMYNS Aspirant NFWO |
|