Rechtstaande is numero 1 gewezen zokee die dan als stalknecht werkte; hij had drie zoons die monteerden in de ‘Stiepel-tjees’. Numero 2: een Schot kost geen zokee worden; 3 was nog in de leerschool, een halve Engelsman; 4 mijn broer Adriaan; 5 armen gekruist was te zwaar, hij kwam van stal Lofiet in Frankrijk. En dan 6, dat is ik zei de hond; 7 Engelsman al vijftig jaar oud; 8 Brusseleer, die beweerde geen Vlaams te kennen en ik die geen Frans kende was taalsman voor hem bij de Engelse, hoe rijmt je dat te gare? En dan numero 9: Engelsman van Sint Elie uit Frankrijk gekomen; 10 Djim Karter, lichtgewichte, 48 kilos, monteerde veel als apprentie. En dan pas numero 11, ik weet niet van waar die Zors kwam. Langs achter op de laatste rij staat onze meestergast, hij kwam van Bruggeman te Kastio bij de Walen, en de Schotlander heeft zijn hoed op.
Wij lagen in lozement in Café Lefeirne waardat de bazin, een Gents wijf, goede zaken deed. We betaalden twee frank daags en vijf frank voor de waste, dat kwam op 65 frank te maande, maar we kosten daar tegen met onze 5 frank daags en we hielden nog meer over dan te Brugge. Te zes-en-half kwam de meestergast ons oproepen aan de trap: ‘de...boe!’, de luierikken werden uit 't bed getrokken. Met de handdoek onder de arm liepen we recht naar de stal. De meestergast reed met 't wagentje haver rond en schepte voor elk een maatje in de handdoek die we met de vier hoeken openhielden om seffens in de peerdekrebbe te smijten. Die peerden kenden ons wel, maar 't was voorzichtiger er tegen te spreken en dan nog in 't Engels: ‘howajoe!’ Alzo leerde ik wat peerdeëngels op de koop toe! Dat jong goed staat altijd gereed en is begoest om je de neuk te geven en tegen de muur te drummen: opgepast en op je weerhouden zijn.
Na een warm brikfast op 't lozement kwamen we voor goed naar 't enternement, lazen de lei in de zadelroem in welk lot we vielen en dan aan 't werk. 't Peerd dat moest uitgaan werd vastgebonden in zijn boks: ‘gief mie de lik!’ en met een haakje kuist ge de poot uit. Als er peerdevijgen liggen schuifelt ge en tot de staljongen zegt ge: ‘Pak 't is don up!’ en alle vuiligheid wordt in de mand geschept en wit zand gestrooid tegen 't uitgletsen.
Zoveel mogelijk kopwaarts staan, want een maaier smijt met een zwier alles achteruit. Een kapper is ook te mistrouwen, hij zou u de borst instampen met de voorpoten. En voor een bijter ben ik ook op mijn weerhouden, hij draagt wel een muilband, maar zwak dokt hij op je rik dat je rikgrate kraakt.
Ja maar iefvrouw, ge lacht gij, maar ik spreek van ondervinding, die peerden moesten zindelijk met de natte spons gekuist worden, er mag geen strootje te zien zijn, en de billen met een