Biekorf. Jaargang 68
(1967)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 209]
| |
Willem Tell in het kunst- en schuttersleven te Roeselare
| |
[pagina 210]
| |
vijftiendeeuwse legendarische Zwitserse held en van zijn meesterlijke schutterskunst kan derhalve bijdragen tot dergelijke thematische cultuurstudie. Alles wijst er immers op dat Willem Tell in West-Europa (en zijn Amerikaans cultureel achterland) klankrijk heeft vervuld wat Friedrich von Schiller soldaat Leuthold liet profeteren: ‘Das war ein Schuss! Davon Wird man noch reden in den spätsten Zeiten!’Ga naar voetnoot(8). Vraag blijft echter of het Tell-succes ontstond voor of na of te gelijkertijd met de Schiller come-back. Na Friedrich Schlegels (1772-1829) persoonlijke aanval op de Tell-dichter en de eenzijdige Schlegeliaanse bewondering voor de klassieke Faustschepper en alleenheerser der Duitse romantiek Goethe, kwam de her-schepper van de Zwitserse held slechts in de kijker rond het midden van de 19de eeuw. In Frankrijk nam de Schillerstudie vroeger haar plaats in dan bij onsGa naar voetnoot(9). In België werd zij bekroond met de Schillerfeesten van 1859 te Brussel en te Antwerpen. In Vlaanderen had de Schillercultus bovendien een pangermaanse en flamingantische inslagGa naar voetnoot(10). Om de totaal-studie van het Willem Tell-thema mogelijk te maken... zullen detailstudies, zoniet lokale bijdragen nodig zijn. Naast de Brugse toneelgegevens over opvoeringen van Lemierres Guillaume Tell in 1792 en 1795Ga naar voetnoot(11), wil deze korte bijdrage hier nu aanvulling brengen uit het Roeselaarse. Rekening werd echter gehouden met de parallel-methode die de Tell-spots op gans het scherm van de menselijke en sociaal-culturele uitingen wil aflezen. In de Rodenbachstad werd de Tell-invloed gedurende de 19e eeuw derhalve zowel op het toneel als in de muziek en de letterkunde aangetroffen. | |
Toneel en letterkundeDe aloude Roeselaarse rederijkerskamer ‘Zeegbaer Herten’ bracht Tell minstens tweemaal op de planken. De juiste datum van de eerste opvoering is onbekend. Hij werd gesitueerd ‘binnen de 30 eerste jaren der negentiende eeuw’; als bron van deze notitie gold: ‘in de boeken aangetekend of bekend gemaakt door de ouderlingen die mij (Emiel Vandenberghe, schrijver van de ‘Zeegbaer Herten in 1887) hebben geraad- | |
[pagina 211]
| |
pleegd. De tweede opvoering van Willem Tell door hetzelfde rederijkersgenootschap- dit geschiedde in de huidige gemeenteraadszaal van het 18de eeuwse ‘Oude’ Stadhuis aan de Grote Markt te Roeselare - werd in 1857 gedateerdGa naar voetnoot(12). Onderzoek in de verslagboeken van de gilde lieten mij echter niet toe deze ‘Willem Tell’ literair nader of beter te identificeren. Was het de Nederlandstalige bewerking of vertaling van Schillers drama dat in 1804 zijn première beleefde te Berlijn? Op louter-literair vlak bleek Friedrich von Schiller (en zijn best-seller) te Roeselare immers geen onbekende. Meester Guido Gezelle, die sedert het einde van 1857 tot augustus 1860 de poësis doceerde aan het Klein Seminarie aldaar, maakte zijn studenten zeker met Schiller bekend, naast andere Europese literatorenGa naar voetnoot(13). In 1886 dichtte hij een onvoltooid vers ‘Schiller's Klokke’ naar de bekende ballade van de Duitse dichterGa naar voetnoot(14). Berten Rodenbach, Roeselare's wonderkind, had voor de romantische dramaturg en dichter een voor-de-hand-liggende vurige en germaanse bewondering. Voor hem was de Tell-figuur een geknipt symbool dat in de Vlaamse ontvoogdingsstrijd inpaste. Als lid van de ‘Lettergilde’, in 1851 in het Seminarie opgericht, droeg hij er in 1875-76 ‘De eed op het Rütli’ voorGa naar voetnoot(15), nadat reeds in 1870-71 Edmond Froidure in dezelfde gilde een studie debiteerde over ‘Guillaume Tell’Ga naar voetnoot(16). Rodenbachs toespraak in de Sint-Janstoneelgilde te Roeselare, ter aanleiding van een opvoering tijdens het groot verlof van 1878 van een fragment uit Schillers dramatisch werk, bevestigde deze | |
[pagina 212]
| |
pangermaanse gerichtheid. Voor Vlaanderen droomde Rodenbach een Schiller in Pol de Mont te hebben ontdektGa naar voetnoot(17). De Rodenbachse school, die in het literair midden van de Mandelstad na het overlijden van de Wonderknape in 1880 ontstond, bleef ongestoord en onversaagd putten in de Schillerbron. Raymond Veralleman (Roeselare 1858-1920), de voorzitter van de Vlaamse strijdgroep ‘De Clauwaertsghilde’ te Roeselare, bewerkte de ‘Duikelaar. Uit het Duitsch van Schiller’ in een proza-geheel dat in 1882 verscheenGa naar voetnoot(18). Onderwijsinspecteur Pieter Jan Maas (Neeroeteren 1844 - Kortrijk 1928) deed hem in verzen na; in maart 1889 kwam zijn gedicht ‘De duikelaar naar het Hoogduitsch van Schiller’ in het lichtGa naar voetnoot(19). Wanneer de toneelafdeling van de Katholieke Jongelingenkring zich rond de eeuwwende zelfstandiger naast de Koninklijke Stadsharmonie had ontwikkeld, bracht zij in samenwerking met de studenten van het Klein Seminarie grotere werken ten tonele. Op 23 en 24 oktober 1910 werd aldus ‘Willem Tell’ van Schiller in acht taferelen opgevoerd... zeer zuiverlijk beroofd van alle vrouwenrollen. Wij vermoeden dat Zeger Malfait (Roeselare 1850-1913) de vertaler en bewerker was. In de hoofdrollen bracht toneelmeester Alfred Cosaert, de gekende Roeselaarse tonelist Eugeen Rommelaere in de rol van Gessler, Edmond Vanneste in de rol van Werner en Jozef Rommel in deze van Willem TellGa naar voetnoot(20). Over die opvoering werd perskritiek uitgebracht ‘... de tekst van het stuk was te armzalig en te gebrekkig. 't Is jammer waarlijk, zulk een letterkundig meesterwerk tot zoo eene schamelijke vertaling te verwringen. Wij hebben te Rousselare goed gekende letterkundige mannen genoeg, die offerveerdig en dienstwillig de noodige verbeteringen daaraan zouden brengen’Ga naar voetnoot(21). | |
MuziekHet mag aangenomen worden, uit wat voorafgaat, dat de Tell-figuur te Roeselare reeds was bekend vóór het verschijnen van Rossini's (1792-1868) opera ‘Willem Tell’ in 1829, al was | |
[pagina 213]
| |
dit sporadisch. Het blijkt immers wel degelijk deze opera te zijn geweest die de Tell-figuur aldaar het meest populair heeft gemaakt. In de twee belangrijkste muziekmaatschappijen die het Roeselaarse muziekleven gedurende de negentiende eeuw beheersten, was Rossini's werk geen onbekende. Wel integendeel. Reeds op zondag 2 maart 1845 werd door de Sint-Ceciliaharmonie, onder leiding van haar muziekmeester André Gotthold Apold (Neumark 1815 - Brugge 1859) de finale van de ‘Ouverture de Guillaume Tell’ uitgevoerdGa naar voetnoot(22). Op het programma van het ‘Grand concert vocal et instrumental’ van 3 maart 1863, in het gildelokaal ‘Café de Commerce’ aan de Zuidstraat, door dezelfde Sint-Cecilia ingericht ten voordele van de vrijkoping uit militieplicht van Gustaaf Van Hee (Roeselare 1843-1916) zoon, stond het kwartet voor twee violen, alt en bas ‘Guillaume Tell’ van Rossini. Het werd uitgevoerd door de violisten: de schepen Renatus (Roeselare 1808-1879) en zijn zoontje Allardus (Roeselare 1848-1925) Cauwe, Lodewijk Mille (Lanaken 1827-?) alt, stationsoverste te Roeselare, en componist-muziekmeester vader Eduard Van Hee (Roeselare 1810-1880), basvioolGa naar voetnoot(23). De koorzangafdeling van Sint-Cecilia voerde op 9 december 1866 het bekende ‘Jagerskoor’ uit Rossini's opera uitGa naar voetnoot(24). De in 1867 opgerichte harmonie van de Jongelingenkring - waaruit later de Koninklijke Stadsharmonie zich zou ontwikkelen - plaatste op haar eerste (bewaarde?) programma voor het concert van 23 februari 1868: ‘Guillaume Tell, choeur de chasseurs et de suisses - Rossini’Ga naar voetnoot(25). De opvoering - met orkest - werd hernomen op 20 maart 1869. De secretaris van de Stadsharmonie en muziekkundige Jules Clais (Roeselare 1863-1952) gaf op 8 maart 1899 voorlezing van de ‘stukken’ door de harmonie sedert 1868 aangeleerd; daarin noteerde hij: in 1887 en 1889 ‘Guillaume Tell’Ga naar voetnoot(26). Ter gelegenheid van het Koekezondagsorkest (1 september 1889) bracht de harmonie inderdaad de ‘Ouverture de Guillaume Tell’ ten gehore op de Grote Markt te RoeselareGa naar voetnoot(27). | |
[pagina 214]
| |
Op het Roeselaarse muziekfestival van zondag 24 juli 1892, waaraan achtendertig muziekmaatschappijen deelnamen, werd een ‘Fantaisie’ op Willem Tell van Rossini uitgevoerd door het ‘Fanfare-muziek’ van Menen (leiding E. Vandenberghe) en door de ‘Harmonie’ van Geluwe (leiding Balmaekers)Ga naar voetnoot(28). De thematische gegevens van Rossini's opera waren bij verschillende meer of minder begaafde en gekende musici een onuitputtelijke bron voor navolging en inspiratie. Verschillende bewerkingen, variaties, fantasiën, vokale en instrumentale aanpassingen ervan zijn bekend. De ‘Fantaisie pour Clarinette sur Guillaume Tell’ van de Duit-Franse klarinettist Friedrich Berr (Mannheim 1794 - Parijs 1838), werd op 12 december 1869 door drukker Eduard De Brauwer (Roeselare 1823-1930) uitgevoerd in het concert van de Jongelingenkring te RoeselareGa naar voetnoot(29). Op 28 augustus 1871 zongen de zangers Ed. Thienpont en C. Dossche, solisten van de ‘Société Royale des Mélomanes’ van Gent, voor de leden van de Sint-Ceciliaharmonie het duo ‘Guillaume Tell’ van de bekende Doornikse pianist en componist Adolphe Maton (Doornik 1833-?)Ga naar voetnoot(30). Op het muziekfestival van 11 juni 1893 te Kortemark speelde de Stadsharmonie de ‘Schillermars’ van Jacob Meyerbeer (Berlijn 1791 - Parijs 1864)Ga naar voetnoot(31). Tegen het einde van de negentiende eeuw bleek ‘Willem Tell’ te zijn verdwenen van het Roeselaars muziekrepertorium. Toen de voornoemde Jules Clais op 27 december 1897 een inventaris opstelde van de muziekpartituren in het bezit van de Koninklijke Stadsharmonie... was een Willem Tell-specimen niet (meer?) voorhanden. Richard Wagners ‘Tannhäuser’ had reeds zijn majestatische intrede gedaan... naast de muziek der Vlaamse school. Bij de inhaling van Jan Mahieu (Roeselare 1874-1947) als burgemeester (1908-1946) van Roeselare op 26 april 1908 trad de Katholieke Vlaamse Toneelvereniging ‘In Deugd en Vreugd’ van de Jongelingenkring (waarvan Berten Rodenbachs vriend Zeger Maelfait (1850-1913) in die dagen de voorzitter was, na jaren lang toneelmeester te zijn geweest) met een praalwagen in de stoet op. Uitgebeeld werd: ‘Hulde aan de beroemdste toneelschrijvers door de eeuwen heen’. Volgende auteurs ‘gekleed volgens den dracht der eeuw waarin zij leefden’ | |
[pagina 215]
| |
stonden uitgebeeld: Aischylos, Shakespeare, Vondel, Corneille, Racine, Schiller, Goethe en Albrecht RodenbachGa naar voetnoot(32). | |
De schuttersgildeNiet alleen de schone kunsten maakten de Zwitserse vrijheidsheld den volke van Roeselare bekend. Zijn schuttershandigheid verwekte er bovendien bewonderende navolgersGa naar voetnoot(33). In 1902 (reeds vroeger?) kwam in de Mandelstad de Flobertistenkring onder de naam ‘Willem Tell’ bekendGa naar voetnoot(34). Hij verenigde de liefhebbers van de karabijn Flobert 6 mm. Het lokaal was in ‘Café Gambrinus’ gelegen aan het stationspleinGa naar voetnoot(35). Op zondagen 4 en 29 juni 1902 richtte de kring een ‘Groote-Wederlandsche pryskamp met het karabijn Flobert 6 mm’ in. Louis Nicolas Auguste Flobert (Villers-Cotterets 1818 - Gangny 1877) was een Frans wapenmaker. Hij verwierf rond 1850 bekendheid door het vervaardigen van lichte vuurwapens met zwakke patroon, de naar de uitvinder genoemde Flobertpatroon. Het wapen maakte het schieten met vuurwapens populair, daar het geschikt was voor kamerschietoefeningen. Het werd een geknipte hobby waaruit het rond de eeuwwende bloeiende gilde- en verenigingsleven onmiddellijk een nieuwe bron aanboorde. Ook Willem Tell... kwam door Flobert naar | |
[pagina 216]
| |
het volk. Waarschijnlijk dan toch in geringer mate, of minstens met minder ‘kracht’ dan Schiller en Rossini het hadden gekund. Na dit alles... mag het wel verwonderlijk blijken dat Willem Tell noch Schiller in de Rodenbachstad een toponiem nagelaten heeft, noch voor straat- of winkelnaam, noch voor herberg- of verenigingsbenaming! Zelfs een Tell-schuttersgilde bestaat er heden niet in de Rodenbachstad... Nochtans... het meesterlijk schot van Tell vloog zelfs tot over de Atlantische oceaan. Daaraan waren de... Roeslarenaars niet vreemd. In 1884 werd in de Belgische kolonie te Detroit de ‘Willem Tell Archery Club’ gesticht. Promotors waren: Polydoor Matyn en vooral Charles Goddeeris (Roeselare 14 april 1855 - Detroit 12 december 1933). Zij hadden boog en pijl uit de Mandelstad meegebracht... doch ook de naam van Schillers held was hen niet vreemdGa naar voetnoot(36). Dr. jur. Michiel De Bruyne |
|