Biekorf. Jaargang 68
(1967)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 19]
| |
De eerste drainages in West-VlaanderenNaar het schijnt kenden de Romeinen reeds het middel om het overtollige bodemwater uit een akker weg te voeren door ondergrondse kanalen, die dus zoveel waren als de vroegste voorlopers van onze moderne drainages met potaarden buizen. Te onzent bestond in oude tijden de zogenaamde valse drainage. Takkebossen van elzenhout werden in blekgrond, d.i. toegespoelde poldergrond, geplaatst om mettertijd de doorlaatbaarheid te bevorderen. Dergelijke oude drainages, soms nog geplaatst toen de moderne potaarden buizen reeds overal werden gebruikt, bestonden o.m. te Leffinge en in nog andere plaatsen van de Westvlaamse polders. Deze draineringen worden maar toegepast in de slechtste plaatsen van het land en de levensduur van de valse drainage was beperkt tot 5 à 6 jaar. Het draineren van gronden door ondergrondse leidingen kwam vroeger dus maar zelden voor; open drainages daarentegen werden nu en dan gegraven in zeer natte gronden. In de literatuur vonden wij voor West-Vlaanderen zo goed als geen concrete voorbeelden van primitieve ondergrondse draineringen. Ook P. Lindemans gaat in zijn onvolprezen ‘Geschiedenis van de Landbouw in België’ de oude drainage stilzwijgend voorbij. Nochtans worden deze drainagemethodes geregeld besproken in de meeste oudere landbouwboeken. De zogenaamde ‘overdekte grachten’, zoals men de drainage toen heette, werden gemaakt door takken in één enkele richting in de bodem te plaatsen, door veldstenen, gedekt met turf of steengruis, in sleuven in te graven, zodat er min of meer lange holten in de grond ontstonden waardoor het water werd afgevoerd, enz.Ga naar voetnoot(1). In Nederland werden dergelijke droogleggingssystemen wel meer aangewend dan bij ons, o.m. in de streek van UtrechtGa naar voetnoot(2). Algemeen wordt aangenomen dat de eigenlijke drainage, zoals wij ze kennen, uit Engeland komt. Ze werd aldaar voor het eerst in 1810 beproefd door James Graham en in 1843 met ronde potaarden buizen op punt gesteld door John ReadGa naar voetnoot(3). | |
[pagina 20]
| |
Haar levensduur was niet meer 5 à 6 jaar, maar werd van bij het begin, zoals trouwens nu nog, op minimum 20 jaar geschatGa naar voetnoot(4). In 1845 werd nabij Goes in Zeeland door Iman G.J. vanden Bosch, directeur van de Wilhelminapolder, de eerste drainage in Nederland uitgevoerd met potaarden buizen volgens het nieuwe engelse systeem. Zeeland zou, althans in de beginperiode der drainage, toonaangevend blijven. In 1900 waren 39.000 van de 54.000 ha gedraineerde nederlandse landerijen in Zeeland gelegen. Het is wel enigszins te verwonderen dat de Zeeuwsvlaamse drainage, op grotere schaal en met goed gevolg uitgevoerd in de onmiddellijke nabijheid van onze landsgrenzen, bij ons in West-Vlaanderen geen directe navolging blijkt te hebben gehad.
De eerste twee drainages volgens het engels stelsel in België, gebeurden respectievelijk in 1835 door graaf Visart op zijn goed te Bury bij Doornik, en in 1846 door baron Ed. Mertens op zijn goed te Ostin bij Namen. Het betrof hier ongetwijfeld twee alleenstaande gevallen. Voor een veralgemeende toepassing moeten wij wachten tot 1849-1850, toen het Ministerie van Binnenlandse Zaken te Brussel een speciale dienst oprichtte om de studie van het probleem aan te vatten en er ook ruime kredieten voor over hadGa naar voetnoot(5). De ambtenaar die deze rijksdienst in zijn bevoegdheid had was de ingenieur van Bruggen en Wegen J. Leclerc, de latere inspecteur- generaal van de Landbouw en lid van de Hoge Landbouwraad, in zijn tijd een zeer actief en ondernemend man. In de jaren 1850 publiceerde hij verscheidene studies over de buizendrainage, waaronder de voornaamste ongetwijfeld was: ‘Traité de drainage’, vertaald in het nederlands als: ‘Verhandeling over de draineering’ (Brussel, 1854, 379 blz.). Verder belichtte hij in enkele nauwgezette rapporten aan zijn Minister de stand en de vooruitgang der buizendrainering in ons landGa naar voetnoot(6). De vlugge | |
[pagina 21]
| |
opkomst van de potaarden buizendrainering in België is zijn werk. Het eerste perceel dat vóór 30.8.1850, datum van Leclercs eerste rapport, in West-Vlaanderen werd gedraineerd, behoorde toe aan een zekere Mullie-Verhulst en lag te RekkemGa naar voetnoot(7). Deze drainage gebeurde volgens de werkwijze uiteengezet in het boek ‘Manuel pratique de drainage’ (Brussel, 1850), een franse vertaling van het werk van de engelsman H. Stephens. Draineringen waren in West-Vlaanderen dan reeds in uitvoering of zouden eerstdaags worden aangevat te Stuivekenskerke bij Jan Baptist De GraeveGa naar voetnoot(8), te Snaaskerke in een stuk grond, eigendom van Pierre BortierGa naar voetnoot(9), te Kortrijk bij Vander Plancke, een landbouwer, en te Sint-Denijs bij een zekere Mullie. De zuigdrains bij De Graeve te Stuivekenskerke staken slechts 0,54 m diep en de drains lagen nauwelijks 5 m van elkaar. De potaarden buizen werden geleverd door de firma Doolaeghe van Diksmuide. In het volgende rapport aan de Minister vernemen wij dat bij Vander Plancke en Mullie volgende diepten en afstanden werden in acht genomen, die ook thans nog worden gevolgd bij de huidige drainages: Vander Plancke (Kortrijk), 0,75 m diepte, 9 m afstand. Mullie (St.-Denijs), 1,20 m diepte, 10 m afstand. Voor deze twee percelen uit het Kortrijkse kwamen de buizen van Tubize, daar de meer nabijgelegen buizenfabriek van Thumaide geen buizen meer beschikbaar had. In de andere streken van ons land kende de drainering aanvankelijk een veel groter succes dan bij ons. Bij de opgegeven landbouwers bleef het ongetwijfeld voorlopig bij proefnemingen op één enkel perceel. De gedraineerde stukken te Kortrijk en te Sint-Denijs hadden respectievelijk slechts een oppervlakte van 63 en 85 aren. Niettemin was de belangstelling bij de landelijke bevolking zeer groot. Mullie schreef: ‘pendant l'exécution de ces travaux, un concours nombreux d'agriculteurs et autres sont venus sur les lieux’. Inmiddels waren tussen 30.8.1850 en 21.1.1851 nog verschillende projecten tot drainering de uitvoering nabij of reeds | |
[pagina 22]
| |
gedeeltelijk verwezenlijkt, en wel op landerijen eigendom van baron de Vrière uit BruggeGa naar voetnoot(10), van schepen De Lescluze uit BruggeGa naar voetnoot(11), alsmede van ridder Peers uit OostkampGa naar voetnoot(12). West-Vlaanderen stond niettemin totaal achteraan voor wat betreft de toepassing van de moderne engelse drainering. In 1849-1850 waren, bij het opstellen van de eerste bekende statistiek, in gans België 589.000 buizen gelegd, waarvan in West-Vlaanderen slechts 9.200. Oost-Vlaanderen stak hier nauwelijks boven West-Vlaanderen uit. Zelfs in Limburg staken toen reeds 10.070 buizen in de grond! Alleen in Luxemburg waren nog geen drainages aangelegd. De verklaring voor deze buitengewone achterstand van onze provincie en ook van Oost-Vlaanderen, op een terrein waarin de twee Vlaanders steeds de kroon spanden, namelijk de landbouw, ligt waarschijnlijk vervat in de beruchte economische crisis der jaren 1847-1849, die vooral in West-Vlaanderen, ook en het meest in landbouwmilieus, zulke zware tol had geëist, en in 1849-1850 nog niet geheel bezworen was. Nochtans mogen de pogingen om de drainage ingang te doen vinden zeker gezien worden in het geheel der maatregelen en inspanningen waarmee de Staat de landbouw in die crisisjaren te hulp was gekomen. Zo is het ook begrijpelijk dat aanvankelijk alleen de meer officiële landbouwersmilieus (leden van landbouwkamers) en de kapitaalkrachtigen (grotere grondeigenaars) aan drainage konden denken. De kostprijs was immers betrekkelijk hoog (soms 350 fr. per ha) ten opzichte van de prijs (toen ongeveer 2.700 fr.) van één hectare landbouwgrondGa naar voetnoot(13). Met hetzelfde tempo evenwel waarmede de landbouw er in de eerstvolgende jaren, dank zij goede oogsten en vaste, hoogliggende graanprijzen, te onzent weer bovenop geraakte, zo ook heeft de verbetering van landbouwgrond door buizendrainering in onze gouw een vlug stijgend succes gekend. Cijfers zijn moeilijk te geven, maar er ligt een aanwijzing in het feit dat in de eerste jaren na 1850 het aantal westvlaamse buizenfabrieken plots zeer snel toenam. West-Vlaanderen sloeg in 1857 tegenover de andere gouwen een goed figuur met bui- | |
[pagina 23]
| |
zenfabrieken te Torhout (Bruneel), Poperinge (Berthier, Dupont, Glorieux), Alveringem (De Breyne), Kortrijk (De Ryckere) Diksmuide (Doolaeghe), Zillebeke (Lapierre), Wervik (Six-Paret) en Roesbrugge (Soenen). Deze buizenfabrieken, waarvan de meeste in feite oude pottenbakkerijen waren, die al dateerden van vóór de Franse Tijd, leverden massas buizen uit in de onmiddellijke omgeving. Door de zorgen van de Staat werden engelse buizenmachines in deze fabrieken geplaatst. Berthier van Poperinge bezat bij voorbeeld reeds een engelse buizenmachine in 1850Ga naar voetnoot(14). Westvlaamse draineerspade
‘draineerschreper’ (lengte 52 cm) In het zuiden van de provincie zal dus de aanwezigheid van verscheidene goed uitgeruste buizenbakkerijen in niet geringe mate de verspreiding van de drainage hebben bevorderd. Zoals reeds vermeld, waren het voor het noorden van de provincie Brugse grondbezitters die met de drainage in dit gewest begonnen. In het midden van West-Vlaanderen, rond Torhout, was een zekere Ed. Benoot uit Torhout, een oudleerling van de Torhoutse landbouwschool, bijzonder actief met ontelbare voordrachten over draineringswerken. Hij heeft ook als ondernemer over gans Midden-Vlaanderen zelf drainages uitgevoerdGa naar voetnoot(15). | |
[pagina 24]
| |
Men mag lichtelijk onderstellen dat de landbouwschool, juist opgericht in 1849, aan de basis ligt van menig initiatief inzake vooruitgang van de ladbouw in deze streek. ‘Desséchement’ stond er, volgens het officiële prospectus, op het programma ingeschreven. Zo heeft de drainering dan bij de Westvlaamse landbouwers in brede lagen ingang gevonden. In zoverre zelfs dat er westvlaamse aannemers van draineringswerken zijn en dat ook bij ons een speciale spade bestaat, de draineerspade, in het westvlaams ‘draineerschreper’ of ‘traineerschreper’ geheten, die in feite weinig afwijkt van de types in andere streken in zwang. De afbeelding hierbij toont zulke draineerspade, zoals ze thans nog gesmeed wordt in enkele westvlaamse smederijen, o.m. te Ardooie.
Intussen is heel wat water door de draineerbuizen gevloeid. Modernisatie heeft ook hier de bijna klassiek geworden buizendrainage grondig gewijzigd. Met grote draineermachines, meestal van nederlandse of duitse makelij, worden thans in West-Vlaanderen honderden hectaren met plasticbuizen van circa 5 m lengte gedraineerd. De Landelijke Waterdienst te Brugge, de verre opvolger van de vroegere ‘service’ van ingenieur Leclerc uit Brussel, houdt toezicht over deze werken, die met milde subsidies van het Rijk en van ons Provinciaal Bestuur worden uitgevoerd, om de laatste waterzieke landbouwgronden gereed maken voor de komende Euromarkt. De gemeentebesturen vooral geven hierin het goede voorbeeld. Ze schrijven deze werken uit voor rekening van onze landbouwers (o.m. te Ardooie bij de 500 Ha.), die nu definitief en zeer vlug de ‘schade’ inlopen uit de eerste jaren na 1849. Zodat de westvlaamse draineerschreper weldra in één of ander landbouwmuseum een plaats zal moeten vinden en dat onze gewesten, die van over ouds een model waren inzake waterbeheersing, landwinning en -verbetering, binnenkort weer op dit specifieke landbouwgebied tot voorbeeld zullen gesteld worden voor gans het land. l. van acker |
|