Biekorf. Jaargang 67
(1966)– [tijdschrift] Biekorf–
[pagina 37]
| |||||||||||||
De heerlijkheid en de heren van Zwevezele vanaf de 15e eeuwBronnen over de geschiedenis van Zwevezele vóór 1400, of zelfs eenvoudige vermeldingen over dat ver verleden blijken zeldzaam te zijn. Ook ‘Zwevezele na 1400’ is nog een onbeschreven blad! Deze bijdrage over de feodale geschiedenis van deze gemeente, op de grens van het Vrije en van de Kasselrij Kortrijk, kan wellicht reeds rechtzetten wat in de bekende algemene werken over Westvlaamse gemeenten te lezen is en steeds van het ene in het andere ‘naslagwerk’ wordt overgeschreven. Wat daarin staat is grotendeels onjuistGa naar voetnoot(1). | |||||||||||||
I. Rechtsgebied van de heren op de gemeente1. De heerlijkheid van ZwevezeleDe heerlijkheid van Zwevezele had zelf geen fonsier. Het kasteel van Zwevezele stond op een leengrond - het hof ter Coutere of Couterhove - die niet behoorde tot de heerlijkheid van Zwevezele maar die evenwel steeds aan de heren van Zwevezele heeft toebehoord. Volgens de denombrementen van 1419 tot 1795 bestond de heerlijkheid van Zwevezele uit de volgende grondrenten, die geheven werden op talrijke stukken grond, gelegen in en rond het dorpscentrum van Zwevezele. Deze grondrenten vervielen op St. Stevensdag in de midwinter.
Naast die grondrenten, behoorden volgende renten ook nog bij de heerlijkheid Zwevezele:
| |||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||
Op deze cijnsgronden had de heer van Zwevezele verder het gewone recht van de tiende penning bij verkoop, en dubbele renten bij doodkoop. De heerlijkheid had recht op een baljuw, een onderbaljuw, een amman, een volledige bank van zeven schepenen, praters en andere dienaars ‘nuttelic ende oorboorlic omme tvoors heerschap te regierene’. Daarbij kwamen nog de heerlijke rechten van tol, vond, beste hoofden, bastaard- en ‘stragiers’-goed. De heer had nog volle jacht, vrij ‘duuvecot’, warande, vogelrij, visserij, smidse enz. ‘als den voorseyden heerschepe toebehooren ende ghecostumeert syn te volghen’Ga naar voetnoot(2). De schepenen mochten boeten uitspreken ‘t' sy van twee mael sestigh, enckel sestigh, dertigh ofte thien ponden par.’ en daar onder. Bij het vermogen van Zwevezele behoorde hoge, middelbare en lage justitie. Dit laatste, belangrijk recht werd op een bepaald ogenblik in twijfel getrokken. Op verzoek van Jan van Halewijn ‘docteur in de rechten’, en gehuwd met de vrouwe van Zwevezele, verschenen zeven bejaarde notabelen uit Zwevezele op 12 maart 1456 voor de burgemeesters, schepenen en raad van de stad Brugge. De opgeroepenen verklaarden dat het heerschap van Zwevezele altijd ‘hooge, middele en nedere justicie’ had gehad en nooit ‘den contre van dien’ werd verklaard, volgens zij van de oude mensen altijd gehoord hadden. Van die hoge justitie gaven zij enkele voorbeelden. Lodewijk de Hurtere, 68 jaar oud en vrijlaat, herinnerde aan het geval van Joorkin de Grave, die vele jaren terug door de schepenen van Zwevezele ter dood werd veroordeeld. Deze werd ‘ghejusticieert metten sweerde... op een veldeken bij den heerweghe benoorden den Hille, op een plecke t'welcke noch ghenaemt es te Joorkin's Graven’. Omstreeks 4430, toen Lodewijk de Hurtere schepen van Zwevezele was, werd een zekere Jan de Coc wegens doodslag, voor 50 jaar uit het heerschap ver- | |||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||
bannen ‘op zyn hooft’. De medeplichtigen kregen ieder 60 pond par. boeteGa naar voetnoot(3). Het recht van hoge justitie van de heer van Zwevezele werd trouwens nog bevestigd door een octrooi, gegeven te Antwerpen door Karel V op 17 mei 1555, waarbij de heer van Zwevezele toelating kreeg een nieuwe galg op zijn heerlijkheid op te richten. Op dat heerschip werd een ‘malfaiteur’ aangehouden, die veroordeeld werd tot ‘stroppe ende ghalghe’. De oude galg van Zwevezele was echter door de jaren ‘gheruyneert ende vergaen’. Krachtens dat keizerlijk octrooi mocht op de heerlijkheid van Zwevezele ‘een ghalghe op twee pylaeren’ gebouwd worden. De procureur-generaal van Vlaanderen moest echter toezicht houden op de plaats waar de nieuwe galg zou gebouwd worden, opdat deze, indien zij ‘te naer de heerwech’ zou staan, op een andere plaats zal opgetrokken wordenGa naar voetnoot(4). De heerlijkheid van Zwevezele hing onmiddellijk af van het hof van Roden gezeid Nieuwenhove op Oostkamp, dat op zijn beurt afhing, deels van het grafelijk leenhof van Dendermonde, deels van de Burg van Brugge. Dat Zwevezele afhing van Roden was niet altijd een algemeen aanvaarde regel: de heren van Zwevezele schijnen op een bepaald ogenblik zelf niet geweten te hebben wie zij ‘trouwe ende waerhede’ verschuldigd waren. Zoals verder uitvoeriger zal besproken worden, werd de heerlijkheid van Zwevezele verkocht op 13 december 1419. De verkoping gebeurde voor de baljuw en leenmannen van Ter Borcht van Meulebeke, die handelden uit naam van Katelijne van Bakelroot, weduwe van Mher Jaquemard van der Douve en vrouwe van Nieuwkerke, Meulebeke en Nieuwenhove. De verkopers zegden dat zij ‘tleen ende heerscip te Zwevesele... houdende waren in manscepe ende leene van Mevrouwe vors. vrouwen van haren vors. heerscepe ter Borch te Molenbeke’Ga naar voetnoot(5). Doch enkele jaren nadien in 1432 kwam het tot een proces tussen de gebroeders Jan van Nieuwkerke, heer van Meulebeke, en Jacob van Nieuwkerke, heer van Roden ‘dat men noomt ten Nieuwen- | |||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||
hove’, rond de vraag ‘van welcken van ons beeden ghehouden es theerschip ende leengoedt van Swevezeele met datter toebehoort’. Er werd geen onmiddellijke oplossing voor gevonden, doch in 1438 werden de Zwevezeelse aangelegenheden voor het leenhof van Roden beslechtGa naar voetnoot(6), wat wel aantoont dat de heerlijkheid van Zwevezele ressorteerde onder ‘Roden gezeid Nieuwenhove’ te Oostkamp. | |||||||||||||
2. Zwevezele en AyshoveIn oudere documenten wordt gesproken van ‘tleen ende heerschip van Zweveseele geseyt Ayshove’ (1634)Ga naar voetnoot(7). In 1729 leest men: ‘ende dit leen wiert hier voortijds oock genoemt Ayshove’Ga naar voetnoot(8) en rond 1431 was de reeds vermelde Lodewijk de Hurtere schepen van Zwevezele ‘gezeid t'Ayschoofsche’Ga naar voetnoot(9). Welk verband er tussen Zwevezele en de hoofdheerlijkheid Ayshove op Kruishoutem bestaat is bij ontstentenis van de eigentijdse bronnen niet gemakkelijk uit te maken. De grote heerlijkheid Ayshove hing af van de Stenen Man van Oudenaarde, Zwevezele ‘gezeid Ayshove’ hing af van Roden gezeid Nieuwenhove op Oostkamp, wat er op schijnt te wijzen dat het hier twee totaal verschillende heerlijkheden betreft. Het grote Ayshove lag ook gedeeltelijk op het nabije Ardooie en Koolskamp. Dat ‘Westvlaams’ deel van Ayshove - nl. grondrenten, een windmolen, een ‘manoir’ enz. te Koolskamp en, op Ardooie ook grondrenten, een tiend, en alle achterlenen - werd verkocht op 7 april 1400 (n.s.) door Diederik van Rochefort, heer van Ayshove († 1403) en zijn echtgenote Clemence van Hemricourt aan Jacob van Lichtervelde, heer van Koolskamp en AssebroekGa naar voetnoot(10). Doch deze Jacob van Lichtervelde kocht op 13 december 1419 de heerlijkheid van Zwevezele aan de echtgenoten Geraard van | |||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||
Gavere-Schorisse en Margareta van Steenhuize, erfvrouw van Ayshove en erfachtige vrouw van ZwevezeleGa naar voetnoot(11). Deze laatste is de kleindochter van de voornoemde Diederik van RochefortGa naar voetnoot(12)! Zou de heerlijkheid Zwevezele dan toch deel uitgemaakt hebben van de grote heerlijkheid Ayshove, of duidt de naam ‘Zwevezele gezeid Ayshove’ slechts op het feit dat de heren van Zwevezele, op zeker ogenblik (zeker in het begin der 15e eeuw) ook heren waren van het grote Ayshove? Deze vraag hield ook de aandacht gaande van Lodewijk Albert van Haveskerke, heer van Zwevezele, toen deze in 1729 het nieuw leenboek van Zwevezele samenstelde en ook voor ‘Zwevezele geseyd Ayshove’ een verklaring trachtte te vindenGa naar voetnoot(13). | |||||||||||||
3. Achterlenen van de heerlijkheid van ZwevezeleVan Zwevezele werden 32 achterlenen gehouden, waarvan 13 volle relief betaalden en de 19 andere ‘ten relieve van halfven coope of... ter bester vrome’ stondenGa naar voetnoot(14). Hier volgen de bizonderste achterlenen: Het eerste achterleen was het ‘Ammanschap van Swevezeele’, dat vnl. bestond uit een haverrente en tienden, eertijds geheten het Heckelantschult. Deze renten en tienden werden gehaald op landerijen in de Kerkgulde, op ten Joo, ten Coutere, ten Winkele, enz. In 1483 werd dit achterleen ‘geincorporeert’ in de heerlijkheid van Zwevezele. Het heerschip ‘Den Hurtere’ vormde het tweede en derde achterleen en die bestonden uit een haverrente van tweemaal 36 vaten haver Torhoutse maat, en enkele kleinere renten. Dat heerschip ontleende zijn naam aan de familie de Hurtere die het in bezit had tot rond 1530. Daarna kwam het aan de heren van Zwevezele. Het heerschip Den Hurtere bezat een baljuw en een volledige schepenbank. Een ander achterleen (het elfde) bestond uit 30 bunder ‘onder vyvers ende velt’ ten noordwesten van de kerk, | |||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||
in de ‘jeghenoote gheheeten het vrye velt’. In het begin van de 18e eeuw had dit leen een oppervlakte van 128 gemeten. Het dertiende achterleen, ter grootte van 42 gemeten en geheten ‘Ter Dunct’ bestond uit meersen, vijvers en bos, alles gelegen ten westen van de kerk. Te Moregem bij Oudenaarde lagen zes achterlenen van Zwevezele, o.a. het heerschip ter Haverie, met een watermolen; het leen ten Doorn, enz. Wijst het feit dat er te Moregem zoveel achterlenen van Zwevezele lagen, op een verband met Ayshove te Kruishoutem? Te Kuurne was het Hanskensleen eveneens een Zwevezeels achterleen, dat vol reliefgeld betaalde. Onder de 19 achterlenen die half reliefgeld betaalden, vernoemen wij o.a. te Egem, de Rijnbossen; een huis en erf ‘achter de stedehalle’ te Torhout, en te Zwevezele meerdere renten, tiendjes en kleine stukken land en bossen, velden, meersen en vijvers, bv. het Vosleen, Dankaertsvijver ‘ten hoogen Dunct’ e.a. Een merkelijk aantal van al deze achterlenen was in de loop der jaren in het bezit gekomen van de heren van Zwevezele, die daarmede hun invloed over het hele grondgebied versterkten. | |||||||||||||
4. Het Hof ter Coutere of CouterhoveDe dorpsheerlijkheid van Zwevezele was niet zeer belangrijk voor haar heren, tenzij dat zij de naam van dit dorp bij hun titels konden plaatsen. Te Zwevezele bezaten zij nog het leen ter Coutere of Couterhove, waar zij het kasteel van Zwevezele hadden opgebouwd, gelegen op een boogscheut ten zuiden van de kerk. Het leen ter Coutere hing af van het leenhof van Ingelmunster, dat op zijn beurt releveerde van het prinselijk leenhof van Dendermonde. De denombrementen en rapporten van 1502, 1524, 1634 en 1795 geven een omstandige beschrijving van ‘Ter Coutere’Ga naar voetnoot(15). Volgens het rapport van 1634 was dit leengoed ‘genaempt thoff ter Couttere, ligghende inde prochie van Zweveseele, zuyt van die kercke, | |||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||
groot wesende onder lant, meersschen, wallen ende watere, met eenen upperhove, nederhove ende duvecote ende smesse, elleven gemeten XII roen Cortryxe mate, letter meer ofte min’. Daarvan werden 6 gemeten 2 lijnen 90 roeden ingenomen door ‘thoff ende huus ten Coutterhove metten upperhove, nederhove, wallen, bogaerden, sengelen ende gracht alsoot rontomme bedolven ligghet’. Het rapport van 1795 spreekt van ter Coutere als volgt: ‘zuytwest bij de kercke het casteel, staende op eene bewalde mote, besloten met brugge... den hovenierhof, den boomgaert ende twee forreesten ende de dreve... ende de buytenwallen... groot 2 bunder 512 1/2 roeden’. Bij dit leen behoorden nog diverse renten, nl. 7 sch. par. penningrenten, 33 vaten haver Torhoutse maat op gronden te Zwevezele. Bij ter Coutere behoorden een baljuw, een volledige schepenbank, een prater, op- en afzittende laten, en de gewone heerlijke rechten en ‘de boeten die schepenen wysen mogen met al datter toe dienen ende behoren mach’. Bij ter Coutere ging, volgens het rapport van 1524 het niet-draaiende deel van ‘eender rosmuelene staende upt nederhof onlanx ghemaect’Ga naar voetnoot(15 bis). Ter Coutere telde tien achterlenen, waarvan negen te Zwevezele en één te Pittem, nl. het GaverleenGa naar voetnoot(16). Het geheel van de uitbating van het kasteel of de ‘ommeloop vanden hove tot Zweveseele ende beloocke van dien volghende, consisterende soo wel in leenen... als gronden van erfven’ bedroeg in 1634 veertien bunder ‘ofte daer ontrent’. Deze oppervlakte was vrij van pointingen en zettingen ‘als den heere eygentlick de selve es bedryvende ende cultiverende voor zyn eygen ghebruyck’Ga naar voetnoot(17). In 1765 had het kasteelgoed een oppervlakte van 29 bunder 975 kleine Kortrijkse roeden. Daarvan werd slechts 7 bunder 697 roeden door de heer uitgebaat. Het overige was verhuurdGa naar voetnoot(18). De negen achterlenen van Ter Coutere te Zwevezele waren weinig belangrijk, doch in 1634 waren vier ervan in het bezit van de heer van Zwevezele. Die negen achterlenen lagen verspreid over de hele gemeente: bij het kas- | |||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||
teel, op ‘ten Joo’, bij ‘de coornemeulene ende by der oliemeulene’, op ‘Ter Dunct’, bij ‘den Capelacker’ enz.Ga naar voetnoot(19). | |||||||||||||
5. Andere bezittingen te ZwevezeleBuiten Zwevezele ‘gezeid Ayshove’, Ter Coutere en verscheidene van hun achterlenen bezaten de heren van Zwevezele nog tal van andere lenen en heerlijke renten op deze gemeente, waardoor zij hun macht en invloed over dit grondgebied uitbreiden en naast zich geen andere grote heren moesten dulden. Op 13 maart 1633 kwam Jacob van Haveskerke, heer van Zwevezele in het bezit van de heerlijkheid van St.-Baafs op Zwevezele, dat door aankoop van Jhr. Antoon van der Goere. Deze laatste had die heerlijkheid gekocht op 26 april 1616 aan het kapittel van St.-Baafs te Gent, voor 40 pont grote. Deze heerlijkheid strekte zich uit over een oppervlakte van 50 gemeten te Zwevezele. In volle eigendom had de heer van St.-Baafs op Zwevezele ‘het Baghijnhoff met het prieelken, groot ontrent de XX ofte XXI gemeten lants ende meersch’Ga naar voetnoot(20). Deze heerlijkheid bestond uit een penningrente die jaarlijks verviel op de eerste mei, en had verder een baljuw en de gewone rechten. Van oudsher bezaten de heren van Zwevezele op deze gemeente het ‘heerschip gheheeten Stegelaersleen’, gelegen op Ter Dunct, en gehouden van het St.-Amandse te WingeneGa naar voetnoot(21). Het ‘Kempaersleen’ en de erbij behorende renteGa naar voetnoot(22) en nog een ander leen bij CouterhoveGa naar voetnoot(23), beide gehouden van het hof van Lichtervelde, waren ook het eigendom van de Zwevezeelse dorpsheren. Belangrijk was hun heerlijkheid ten Joo op Zwevezele, gehouden van het hof van Claerhout te Pittem, en die bestond uit 34 razieren haver Tieltse maat, 11 sch. 6 pen. | |||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||
par. Deze heerlijkheid had twee achterlenenGa naar voetnoot(24). In 1634 wordt gezegd dat de heerlijkheid ten Joo ‘over veele jaeren is geconsolideert met de heerlichede van Zweveseele ende also resorterende onder de selve wet van aldaer’Ga naar voetnoot(25). Eveneens geannexeerd aan de heerlijkheid van Zwevezele ‘van allen ouden tyden’, was het heerschip van het Pittemse op Zwevezele, gehouden van het hof van Pittem. Deze heerlijkheid bestond uit een rente van 5 pond 18 sch. 6 den. par., en 15 hennen per jaar en twee tiendschoven op Ter DunctGa naar voetnoot(26). Ten slotte kocht Lodewijk Fr. van Haveskerke, heer van Zwevezele, op 15 september 1750 nog het leen en de heerlijkheid van Ten Watere op Zwevezele, aan Jan Baptist de Lossy, heer van Rommeville en Froyennes uit Doornik, voor 25 pond gr. wisselgeld. Deze heerlijkheid had een fonsier van 4 lijnen 49 roeden Brugse maat en een jaarrente van 28 sch. par., 14 hennen en 16 vaten haverGa naar voetnoot(27). Uit deze onvolledige schets van het uitgebreid bezit der heren van Zwevezele blijkt dat zij het op deze gemeente ‘voor het zeggen hadden’. Aan hun aanzien en macht konden de inwoners niet twijfelen als zij ieder jaar hun cijnzen, renten, tienden en andere lasten aan de ontvanger mochten betalen. In 1729 bezat Louis Albert van Haveskerke in totaal 636 bunder 149 roeden eigendom op Zwevezele, volgens een verloren gegane legger van zijn bezittingen in dat jaar. | |||||||||||||
6. Het schepenhuis van ZwevezeleWaar de schepenen van Zwevezele en de daarmee gaande heerlijkheden hun vergaderingen hielden blijkt niet duidelijk uit de documenten die wij onderzochten in het familiefonds de Thibault de Boesinghe. Geen enkele van de herbergen op het dorpsplein te Zwevezele (bv. de Kroon, De Klokke) wordt als schepenhuis of ‘stadhuys’ vermeld. Daar was wel een huis geheten ‘'tMuelekin’ (1524, 1587, 1614) waar bij de ‘vanghenesse’ van Zwevezele stond, en | |||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||
bewoond was door de ‘dienaar’ of ‘officier’ van de heerlijkheid. Bij zijn huwelijk in 1684 liet Louis-Albert van Haveskerke in de huidige Koolskampstraat een herberg bouwen, die de naam kreeg ‘De Bonte Koe’ en die van dat jaar af als schepenhuis of wethuis gebruikt werd. Bij het begin van de 19e eeuw werd de herberg ‘De Klokke’ op de Markt als gemeentehuis van Zwevezele in gebruik genomen. ‘De Bonte Koe’ was in 1817 ‘eene schoone bebouwde hofstede bestaande in woonhuys met annexe kamers, peerden en koeystal, scheure ende voordere edificiën’ en werd ‘het oud stadhuys’ gehetenGa naar voetnoot(27 bis). In 1965 werd ook die getuige van het Zwevezeels verleden afgebroken. | |||||||||||||
II. De heren van ZwevezeleEerste bekende herenDe oudste, tot nog toe bekende, heer van Zwevezele ‘gezeid Ayshove’ is Geraard van Gavere-Schorisse († 1457), ridder, heer van Mourcourt (Somme) en Berchem, die Ayshove in Oost-Vlaanderen verkregen had door zijn huwelijk, op 6 juli 1408, met Margareta van Steenhuize, erfachtige vrouw van AyshoveGa naar voetnoot(28). Deze laatste, dochter van Arnoud van Steenhuize, heer van Zwevegem en van Katelijne van Rochefort, had Ayshove bij erfenis verkregen van haar moeder. Deze laatste was de dochter van Diederik van Rochefort († 1403) en Clemence van Hemricourt, die zoals hoger gezegd het deel van Ayshove te Koolskamp en Ardooie uit het hoofdleen verkochten op 7 april 1400 (n.s.) aan Jacob van Lichtervelde, heer van Koolskamp en AssebroekGa naar voetnoot(29). Of Diederik van Rochefort, en vóór hem de andere heren van Ayshove in Oost-Vlaan- | |||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||
deren, ook Zwevezele ‘gezeid Ayshove’ in hun bezit hadden is niet bekend. Op 13 dec. 1419 werd voor baljuw en leenmannen van Ter Borcht in Meulebeke - die zoals boven gezegd niet ter zake bevoegd waren - en voor Jan van Heydeghem als bediendelijk man van Jonkvrouw Anneesenleene van den GruuthuuseGa naar voetnoot(30) de verkoop gesloten van ‘tleen ende heerscip te Zwevezele’, dat aangekocht werd door Jacob van Lichtervelde, heer van Koolskamp en Assebroek aan Geraard van Gavere-Schorisse ‘ende vrauwe Mergriete als erfachtighe, zyn wettelike wyf’Ga naar voetnoot(31). In de verkoopakte van 1419 is geen sprake van ‘Ayshove’, doch de baljuw en schepenen van Ayshove die in 1425 te Zwevezele vermeld worden zijn ongetwijfeld de baljuw en schepenen van ‘Zwevezele gezeid Ayshove’Ga naar voetnoot(32). De verkoping gebeurde ‘om beters wille ende aerghere te belettene ende omme zekere noodzinnen hemlieden daer toe porrende’, en werd gedaan na drie wettelijke zondagskerkgeboden, ‘van viertienachten te veertienachten te Zwevesele inde kerke’. Alhoewel de verkopers bekenden ten volle betaald te zijn, wordt de prijs die Jacob van Lichtervelde voor Zwevezele gaf niet vermeld in de oorkonde. Op 1 feb. 1420 (n.s.) bekent de verkoper de koopsom | |||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||
van 1520 pond par. ontvangen te hebben van Jacob van Lichtervelde ‘voor de coop vanden goede ende heerscepe van Sweveseele’Ga naar voetnoot(33). Jacob van Lichtervelde, heer van Koolskamp, Ardooie, Assebroek en van Zwevezele, overleed op 31 maart 1432 (n.s.)Ga naar voetnoot(34) en werd in de kerk te Koolskamp begraven, waar zijn mooie graftombe op dit ogenblik nog kan bewonderd worden. Na zijn overlijden gingen de titels en de goederen van Jacob van Lichtervelde over naar de zoon van zijn zuster, Margareta van Lichtervelde, zijn neef Jacob van Wingene. Wanneer deze het heerschap van Zwevezele in 1432 wilde verheffen, rees het geschil tussen Jan van der Douve, heer van Nieuwkerke en van Meulebeke enerzijds en Jacob van der Douve, heer van Roden gezeid Nieuwenhove anderzijds, om uit te maken onder welk hoofdleen Zwevezele ressorteerde. In 1438, toen een oplossing aan dit geschil werd gegeven en Zwevezele het Hof van Roden gezeid Nieuwenhove toegewezen werd als leenhof, kwamen Geeraerd van Gavere-Schorisse en Margareta van Steenhuize opnieuw ten tonele. Voor het leenhof van Roden spanden zij een geding in tegen Jacob van Wingene, en lieten daar gelden dat Zwevezele hun eigendom was. Inderdaad, de verkoop uit 1419 was geschied voor het hof van Ter Borcht te Meulebeke dat daartoe niet bevoegd was. ‘Dat en mochte niet binden noch stede hebben, maer was al van onweerden ende van nieten, als gheschiet voor non juge’. Nadat het geschil lange tijd bij de Raad van Vlaanderen aanhangig was geweest, trokken Geraard van Gavere-Schorisse en zijn ‘gezelnede’ op 5 juni 1444 hun eis tegen Jacob van Wingene in voor het leenhof van Roden, en erkenden zelfs deze laatste als ‘t'naeste oudste baerblickenste hoir’ van Jacob van Lichtervelde. Dezelfde dag kon Jacob van Wingene eindelijk het leen en heerschap van Zwevezele verheffenGa naar voetnoot(35). Dat slot kwam eigenlijk na een voorafgaande overeenkomst tussen beide partijen. Op 27 april 1444 hadden de eisers, Geraard van Gavere-Schorisse en Margareta van Steenhuize voor Schepenen en Raad van de stad Gent ver- | |||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||
zaakt aan hun mogelijke rechten op Zwevezele, en deze overgedragen aan de bekende Pieter Bladelin ‘alias de Leestmaker’ of aan hem die deze laatste zou aanduiden. Met die regeling ging Jacob van Wingene akkoordGa naar voetnoot(36). Op 5 juni 1444 kon deze laatste, zoals gezegd, Zwevezele verheffen voor Roden, maar Jacob van Wingene verklaarde onmiddellijk dezelfde dag, dat hij het leen en heerschap van Zwevezele verkocht had aan Pieter BladelinGa naar voetnoot(37). Na de drie kerkgeboden, gedaan in de kerk van Zwevezele, verschenen op 10 aug. 1444 voor het hof van Roden, Jacob van Wingene en zijn echtgenote Sofie de Mompere, om volgens recht, onterfd te worden van het heerschip van Zwevezele. Door Pieter Blacjelin was Jan van den Rijne aangewezen om dadelijk het heerschip van Zwevezele te erven. Onmiddellijk legde deze de eed van ‘foyauteit’ af, en betaalde op 21 aug. 1444 het relief- en kamerlinggeld, te zamen 11 pond par.Ga naar voetnoot(38). Jacob van Wingene oud heer van Zwevezele, overleed als heer van Coolscamp en Assebroek op 11 sept. 1452. Hij had een jaargetijde in de kerk van ZwevezeleGa naar voetnoot(38 bis). | |||||||||||||
Familie van den RijneJan van den Rijne had de heerlijkheid Zwevezele gekocht voor 125 pond gr.Ga naar voetnoot(39). Door zijn (tweede) huwelijk met Ida de Mompere was hij de schoonbroeder van Jacob van Wingene. Jan van den Rijne was pensionaris van het Vrije van 1424 tot 1447. Over het jaar van zijn overlijden spreken de bronnen elkaar tegen. Volgens een grafschrift dat J. Gailliard publiceerde zou Jan van den Rijne ‘heer van Sweveseele’ begraven zijn in de O.-L.-Vrouwkerk te Brugge. Hij ‘starf in 't jare Ons Heeren | |||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||
XIIIIC XLVII op eersten IXbre’, d.i. Allerheiligen 1447Ga naar voetnoot(40). Een andere tekst zegt: ‘luy mourut 1 novembre 1478 et gist a Sweveseele’Ga naar voetnoot(41). De meest waarschijnlijke en ook meest voorkomende overlijdensdatum is 25 febr. 1462Ga naar voetnoot(42). Volgens deze bronnen werd hij te Zwevezele in de kerk begraven. Jan van den Rijne had de heerlijkheid van Zwevezele overgemaakt rond 1452, waarschijnlijk ter gelegenheid van haar huwelijk, aan Beatrijs van den Rijne, zijn oudste dochter uit zijn tweede huwelijk. Zij was geboren op 23 aug. 1433 en trouwde met Jan van Halewijn, zoon van Bernardus en Agnes van den Vagheviere, ‘docteur in de rechten’, ridder van Jeruzalem, president van Holland, Zeeland en Friesland, enz. Jan van Halewijn overleed op zijn terugreis uit het Heilig Land te Andernach-op-de-Rijn op 2 febr. 1478, en werd te Keulen in de kerk van de Augustijnen begravenGa naar voetnoot(43). Het was op aanvraag van Jan van Halewijn - ‘comme a lui acause de sa femme compète et appartiengne la terre et seigneurie de Zwevezeelle’ - dat Hertog Karel de Stoute in jan. 1472 (n.s.) aan Zwevezele een octrooi schonk van een vrije jaarmarkt. Deze moest gehouden worden gedurende de drie dagen volgende op het feest van de kerkwijding van Zwevezele, d.i. de zondag na St.-Michiels-dag. De reeds bestaande doch vervallen vrijdagmarkt werd opnieuw toegestaan, dat alles met het doel de lijnwaadhandel te herstellen, waarvan het grootste deel der inwoners leefdenGa naar voetnoot(44). In de kerk van Zwevezele lag eertijds voor het hoogaltaar de grafsteen van Jan van Halewijn en van zijn vrouw | |||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||
Beatrijs van den Rijne: ‘een blauwe steen vol koper met mansfiguren, in volle harnas; die der vrouw in groote kleederen’Ga naar voetnoot(45). Beatrijs van den Rijne overleed te Zwevezele op 25 sept. 1507. Zij zou gedurende 55 jaar ‘vrouw van Zwevezele’ geweest zijnGa naar voetnoot(46). Met grote plechtigheid werd de uitvaartdienst gedaan op 11 okt. 1507 door pastoor Denijs Choren van Zwevezele, bijgestaan door Jacob van der Zijpe, pastoor van Koolskamp, Olivier de Reepere, pastoor van Wingene, Mattheus van den Hecke, pastoor van Egem, Franciscus parochiepape van Lichtervelde, en door de kapelanen en kosters van de omliggende parochiën. Haar grafsteen werd gemaakt door Cornelis Laman, steenhouwer te Brugge, en werd ‘verdect met lattoene’. De uitvoerder van het testament van Beatrijs van den Rijne was meester Filips Wielant, raadsheer bij de Grote Raad te Mechelen, gehuwd met haar dochter Johanna van HalewijnGa naar voetnoot(47). Na het overlijden van Beatrijs van den Rijne hebben de van den Rijne's nog een belangrijke rol te Zwevezele gespeeld tot op het einde van de 16e eeuw. Maarten van den Rijne, broeder van Beatrijs, werd geboren in 1447 en overleed als pastoor te Zwevezele op 24 april 1484Ga naar voetnoot(48). Hij had een bastaardzoon, Simoen van den | |||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||
Rijne, die hij op 20 dec. 1476 de som van 10 pond gr. schonk. De ‘grotevrouwe’ van ‘Moeneken van den Ryne, bastaert heer Marten van den Rijne pbr’ schonk aan haar kleinkind ook 10 pond gr.Ga naar voetnoot(49). Meerderjarig geworden, zeker op 9 maart 1502 (o.s.)Ga naar voetnoot(50), was hij zeker baljuw te Zwevezele in 1507, 1509, 1519 en 1525. Hij ontving bij testament van zijn tante, Beatrijs van den Rijne, twee pond gr.Ga naar voetnoot(51). Baljuw Simoen van den Rijne fs. heer Martinus overleed waarschijnlijk in de zomer van 1526, en bezat bij zijn dood ongeveer 55 gemeten in hofstede en lopende land te ZwevezeleGa naar voetnoot(52). Charles van den Rijne, zoon van Simoen, was baljuw te Zwevezele rond 1530, en een andere zoon van Simoen, nl. Joos van den Rijne, vinden wij als baljuw te Zwevezele in 1565 en 1569Ga naar voetnoot(53). Andere afstammelingen van Simoen van den Ryne fs. Maarten werden in de gewone bevolking van Zwevezele genivelleerd. In de grote traphal van het huidig kasteel te Zwevezele ziet men nog een kleine gedenksteen, die uit de parochiekerk afkomstig is. Deze mooie grafsteen bewaart de herinnering aan de edele heer Simon van den Rijne, jongere broer van Beatrijs, klerk van de vierschaar van het Vrije en van zijn tweede echtgenote, Florentina van Vaernewijk. Hij overleed in 1506 te ZwevezeleGa naar voetnoot(53 bis) Beiden zijn er met hun wapens op afgebeeldGa naar voetnoot(54). De iconografie wijst ten andere ook naar de heiligen Simon en Florentius, die met hun emblemen, zaag en draak, de zoeker een oplossing suggereren. V. ARICKX Slot volgt |
|