De gewone molens hadden ook nu weer veertien, per uitzondering zestien zwingels in notelaren hout. Een molen met zestien zwingels en welke men iets meer deed ‘trekken’ was een ‘dulle’ molen. Nu echter zaten de zwingels niet meer vastgevezen op een massief vliegwiel maar geklemd tussen twee concentrische dubbele hoepels die met platte staven verbonden waren aan het middenstuk dat op de as vastzat.
Het was een hoofdvereiste dat die molen volmaakt in de twee zat op de as en dat de zwingels bij het snelle draaien in volmaakte lijn langs de zwingelplank liepen, anders ‘kapte’ de molen en dat was onverdraaglijk. Menig zwingelaar hing er nu en dan een zondagvoornoen aan om zijn molen op punt te zetten.
De zwingelplanken waren gewoonlijk in eerste klas olmenhout en vertoonden dezelfde vorm als ten tijde van de handmolens.
Het zwingelen zelf verliep in alles als ten tijde dat het nog op de handmolen te doen was, maar sneller en zonder dat de benen nog iets anders te doen hadden dan steun geven.
Het Cylinderkot besloeg een merkelijke ruimte onder de beide daken van de vlasfabriek en hier en daar stonden ijzeren steunstaken waar het dak kon op rusten.
Vlak naast de zwingelbeuk stond de cylinder, die zijn drijfkracht langs de grote as van de zwingelbeuk kreeg. De cylinder was een breed en nogal lang gevaarte, van hoogte als een gewone werktafel, met zeven dubbele cylinderrollen naast elkaar en op een zware ijzeren voet gebouwd. Aan de linkerkant ervan stond een tafel met breed blad en waarop vier bondels vlas, van de banden ontdaan en iets opengespreid konden op liggen. Deze kant was de ingang van de cylinder. Aan de andere kant, de uitgang, was weer een tafel die afhangend gemaakt was en maar gewillig een meter lang. Het spreekt vanzelf dat die reeks van tweemaal zeven diepgetande ijzeren rollen niet bloot stond, maar zorgvuldig in timmerwerk gevat, aan de ingang ervan was zelfs een inloop getimmerd om te voorkomen dat de hand van de cylinderaar erin zou gevat worden.
De overige ruimte bood plaats om voor de eigenaar en de huurders een tamelijk grote voorraad te zwingelen vlas in stapels te zetten.
Het werk van de cylinderaar bestond erin al het te zwingelen vlas te cylinderen zowel voor de eigenaar als voor de huurders. Hij stelde een bondel vlas tussen de knieën, de voet ervan langs boven en snoot zorgvuldig de loshangende herels ervan weg. Dan deed hij de twee banden af en, na de bondel op de grond goed effen gestuikt te hebben, legde hij die half opengespreid op de cylindertafel. Aldus legde hij er vier gereed die, eens gecylinderd, een ‘pak’ zouden uitmaken.