Kleine verscheidenheden
BEMANYNGHE. - Exorcisme, duiveluitbanning. Begin 1565 lag te Hondschoote gevangen een zekere Jan van Graefscepe die ‘hem vanteerde... van de toverie’. De wetheren zochten naar het probate middel om die geduchte tovermacht uit hun gevangene te verwijderen. Ze zonden hun poortbaljuw Jan Willaert naar Rythovius, bisschop van Ieper, om te vernemen hoe ze best de ‘beteringhe’ van Jan van Graefscepe zouden aanpakken. De bisschop zond de baljuw naar het klooster van ‘Sint Laurent in Casselambacht’ waar hij van de prior vernam ‘teffect van zekere bemanynghe ofte exorcisme... al ter ghereetscepe van de zaeke...’ van de gevangen tovenaar. (De Coussemaker, Troubles III 274). - Vgl. mnl. bemaenre (duivelbezweerder), alsook MnlW s.v. bemanen.
GERECHT. - Galg. Antonius van Heule, heer van Lichtervelde, had in 1569 een suppliek aan het Hof te Brussel gericht, betogende ‘dat tot ghezeyde Lichtervelde voortyds is gheweest een gerecht ofte galghe om te rechten ofte hanghen alle ongure ende misdadighe’. Bij oktrooi van 1 april 1569 staat koning Filips hem toe ‘te doen stellen ende weder oprechten op de ghezeyde heerlykheyd van Lichterelde de ghezeyde galg ofte gherecht, hebbende twee pilaren, dit alles daer zy voortyds placht te wezen...’ (La Flandre XI, 1880, 439). Bij Stallaert I 491 geen oorspr. tekst. Vgl. ofra. justice.
OFFERCALF - Kalf als offergave opgedragen aan een heilige voor bekomen of te bekomen gunsten. In de 16e eeuw woedt de waarde van het kalf ook in geld aangeboden, en men offert dan ook de helft of een derdedeel van een kalf. De rekening van de O.L. Vrouwegilde te Koekelare over het jaar 1510 boekt de volgende ontvangst: ‘Ontfaen van eenen offercalve dat Jan f. Dan(eel) Ghysels gaf onser vrauwe ende golf 36 sc.’ (Tanghe, Parochieboek 125). Joos Baert gaf in hetzelfde jaar ‘een derdendeel van eenen calve’ aan de gilde, terwijl een ander derde naar de kerk ging en het laatste derdedeel ‘aan derden’ geschonken werd. Elk derdedeel werd op 11 sc. 4 d. geschat.
ROTMAN. - Aanvoerder van een ‘rot’, d.i. een groep van tien man (een ‘rot van thienen’, Plantin); rotmeester, tiendeman bij Kiliaan. Een voorgebod te St.-Winoksbergen afgekondigd in augustus 1566 bepaalt dat, bij het luiden van de brandklok, ‘eenyghelyc hem onder zin rotman ofte disenier (moet) vynden, ende den disenier ofte rotman met zyn rot ende volck by zyn hooftman’. Deze laatste, hoofd van de stadspolitie, was alleen door de overheid gemachtigd om ‘de groote clocke te dien cloppen’ bij brandgevaar. (De Coussemaker, Troubles III 131.) Vgl. rotmeester bij Verdam en in WNT.
VLEESCHDACH. - Dag waarop het nuttigen van vlees kerkelijk vergund is; staat tegenover ‘vischdach’ of vastendag. De nering van de ‘baerdemakers’ (chirurgijns-barbiers) van Gent liet in 1533 officieel vaststellen dat ze de heiligen Cosmas en Damianus als patroonheiligen zou vieren, jaarlijks in de kerk (St.-Bartholomeus-altaar in de St.-Niklaaskerk) en met een gildemaal; de akte bepaalt dat, wanneer dit patroonfeest zou vallen ‘up een vistdach, zo zoude de dekin ende ghezwoorne vermoghen de maeltijt van dien te verstellene tot up eenen vleesdach daernaer thuerlieden goetdinckene’. (De Potter, Gent IV 137).
a.v.