Biekorf. Jaargang 66
(1965)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 43]
| |
Saatje Wulloks vertelt...Ja, inderdaad ik 'n hebbe er geen ander name dan Saatje Wulloks. Mijn eigenlijke name Charles enzovoort, d'r is niemand die hem hier kent. Voor de Bruggelingen ben ik Saatje en 't is al. Eén van de rare die nog in Brugge met die wulloks rondleurt. We zijn eigentlijk nog met tweên, maar d'ander is een vrouwmens. Of ik over wulloks 't een en 't ander kan vertellen? Met veel plezier. 'k Zou daar een helen dag van kunnen vertellen. 'k Zijn in die commercie geboren en 't is mijn lank leven. Mijn grootmoeder en mijn moeder waren al visleursters, en mijn vrouwe zegt dikwijls dat ik maar een rok tekort hên om een heel ‘viswuuf’ te zijn. 't Gaat overal een keer hoge en lege hé. Nu, 'k zijn wat da'k zijn, en de mensen kennen me en 'k kennen d'er ik ook vele. 'k Gaan 't zeggen lijk of dat 't is, 'k drinke geren een pot, maar ge moet dat verstaan, de stiel bringt da' mee. Maar allé, om nu terug op die wulloks te komen. 'k Was nog een kleine bubbel als ik mijn moeder altijd op de markt, rechtover de Post heb weten zitten met heur wulloksmande. 's Avonds tegen de vijven trok ze daar naartoe, den hengsel over de schoeren, om beter heur kortewagen te kunnen dragen, de neusdoek op heur hoofd en met heur kloeftjes aan, want de verkoop was vooral in 't winterseizoen. 't Was een braaf mens, Anastasia Vercammen, heette ze, maar ze noemden heur allemale Nestje Wulloks. 'k Zien ze daar nog staan, trappelend naast heur plooistoeltje, heur handen warmend boven den vierpot, waarin dat er buskolen brandden. ‘Ja, joengentje’, zei ze me ton, ‘'t is al heel wat anders dan in metje zijn tijd, ze ging zij tevoete naar Blankenberge met heur stikkarretje achter heur wekelijks zoodje vis’. Ze stonden daar op de markt in 't geheel met zeven, drie rechtover den hoek van de Post en viere voor 't frietekraam. 't Waren al broers en zusters van mijn moeder. Van concurrentie was er geen sprake. En van de prijs is mijn verste onthoud daje d'er eiere voor een kluite had. Je vraagt me naar de echte name? Wel, daar is geer ander name dan wullokGa naar voetnoot(1) voor, maar d'Hollanders zeggen er hullekens tegen, de Duitsers en de Engelsen: slekken, en de Fransman: escargot de mer. Hoe dat ik dat wete van die Duitse en die Engelse? Wel, 't is juiste bij dat volkstje dat | |
[pagina 44]
| |
je moet zijn. Ge kunt z'herkennen aan hun kleren, en ze kopen altijd. Je moet den truc kennen om dat te presenteren. Ze kopen ze niet voor de slekke, want die moet ik er uithalen, maar voor de schelpe. Ze nemen dat mee voor een ‘souvenir de Bruges’. 'k Hên dikwijls gepeisd, als dat al souvenirs de Bruges zijn, God berg je, maar allé, goeste is goeste en keuze is koop! Als die commercie ook in andere landen bestaat? Ze zeggen van ja, maar ze zijn niet overal even groot. Mijn moeder die niets anders dan wulloks verkocht, haalde ze van Yzendijke in Holland. Dat was een veel kleiner soorte. Hetgene dat ge hier in de mijne van Zeebrugge, Oostende of Nieuwpoort koopt, zijn meestal grote. Ze worden samen met de scholletjes, tongetjes en terrebut gevangen op de Westof de Witte bank. Vangen is 't woord niet. Ze slepen de netten over 't zeediep, meestal bij nachte, en na 't ophalen wordt alles onmiddellijk gesorteerd. De vis wordt geput (t.t.z. van zijn ingewanden ontdaan) en in 't ruim in ijs opgestapeld. Wulloks zijn eigentlijk zuigdieren. Ze zuigen hunder vast op allerhande dingen, lijk resten van vergane sloepen, - want terloops gezeid, 't zijn er daar reeds vele vergaan op de Witte bank, ge moet er zeer goed de geulen kennen - op 't houtewerk d'er van en ook, verschiet niet, op de lijken. 't Is de beste bete voor hen, maar 'k mag dat niet overal zeggen, want de mensen zouden er hun buik van vol hebben. Kwestie van hun kleur, g'hebt daar bruine en witte onder. De bruine zijn afkomstig van de witte bank en de kreefteput. De witte van de West. In de bruine zit er tenandere veel meer zand. Voor wat dat den ouderdom betreft, 't is een curieus affairen, maar d'er is niemand die daar entwat van weet. G'hebt daar ook mannetjes en wuvetjes onder. Een mannetje kun je herkennen aan de vlere die vastzit op de schelpe, en in 't eten wordt je 't verschil geware: een wuvetje is veel zachter dan een vintje. Ze hebben geen kop, maar je kunt goed hun maagstje zien, d'er is een gatje in. Ze zien niet, maar ze voelen uitstekend goed. Als je bijvoorbeeld een levende wullok op d'hulle van de stove zet, dan kruipt ze uit heur schelpe en zie je goed heur voelhoorntjes lijk van een slekke, maar van als je d'er aan komt, hup, ze zit d'er weer in. Je moet tenandere niet peinzen dat ge zoo'n levende wullok uit heur schelpe gaat trekken. Geen sprake van. Als j'hem op zijn heele wilt, zij'je verplicht van de schelpe in gruis op de stenen te slaan, want als je d'er anders hard aan trekt, resthier je van z'in brokken te trekken. Een keer dat ze gekookt zijn, gaat dat voor niet. 'k Heb ik daar | |
[pagina 45]
| |
een speciale ferchette voren, 't is een tweetand en ze ligt altijd in mijn mande. 'k Zijn alzo, met een wullok in mijn hand en de mande aan mijn arm, wel honderd keren in de Steenstrate en up 't Zand in portrette getrokken. Ze gingen me allemale een portret zenden, maar 'k hên der nog nooit een van gezien. Maar 'k hên der zelve twee, en je mag d'er een van hên, omdat je 't gie zijt. Nu om voorts te vertellen, 'k gaan alle weke naar de mijne. Ge moet daarvoor een koperskaarte hebben. Kijk, g'heel mijn portefullie zit vol, 'k hên ze nog allemale bewaard. Zou je geloven, maar dat is nog een dier spilletje, die kaarte, ze kost hier in Brugge vijfhonderd frank. In Oostende is 't drieduist en 't schoonste van al, te Nieuwpoort is 't voor niet. Nu wat wil je. 'k Kope door den band in de mijne van Zeebrugge, g'hebt daar alzo niet te doen met die eerste of tweede kwaliteit. Hoe dat ze daar 't verschil in maken? Wacht, je gaat 't gaan horen. De keurders staan daar altijd met een slunse in hunder hand. Ze vagen d'er hem aan af, en steken diepe in de mande, en dan rieken ze aan de tippen van hunder vingers. De kenners van de vis weten dan wel hoe late dat 't is, en z' hên daar eigentlijk een neuze apart voren. Al naar gelang de geur wordt er dan een plaatje aan de mande gehangen: Stedelijke vismijn, 1ste of 2de kwaliteit. Te Zeebrugge is dat rieken niet nodig, want daar is de vis praktisch altijd vers. De sloepen die daar binnenlopen zijn niet zo groot en blijven niet lange in zee. Wat niet het geval is voor Oostende. Ik ga gewoonlijk den donderdag naar de mijne van Zeebrugge en 'k kope d'er twee bennen. Per benne heb je zo ongeveer een zevenhonderd wulloks. Wat een ‘benne’ eigentlijk is? Ewel van die bruine wissen peerdemanden met twee oren aan. Als ik thuis kom giet ik die in een houten bak, die van onder belegd is met een ondeurdringbaar papier, een soorte beuterpapier maar veel kloeker. Daarop komt dan een laagstje gemalen ijs, dan de wulloks, weer een laagsje ijs en ton 't papier toe. Aangezien dat de beste verkoop voor de wulloks de zaterdagavond en de zondag gis, kook ik ze de zaterdagnuchtend. 't Is daar veel werk en kennesse aan vast. Ge moet ze proper kuisen, of anders zitten ze vol zand en z' hên een rare smake. 'k Giete ze daarom in een groten gegalvaniseerde bassin en 'k overgiete ze met steenpitwater. En dan is 't van scheurweg, met een stalen bustel met een langen steert. Natuurlijk 't vuil zop afgieten en veel vers water gebruiken. Ondertussen kook | |
[pagina 46]
| |
ik op mijn duveltje een ketel kraantjesswater met een handsvul zout. 'k Zegge wel zout, maar 't is van dat heel fijn zout dat deure smaakt, want dat is van groot belang. Als de pekel kookt, doe je de'r de gepaste hoeveelheid muntocpeper in. Die peper is nog een dier affairen, nu is 't nog doenlijk maar binst den orloge was dat twaalfhonderd frank per kilo. Ge kunt peinzen. Die peper kookt stijf schone open, en 't is op dat moment dat je der de wulloks indoet. Dan juiste nog een kwartiertje koken, en 't is afgelopen. 't Gebeurt wel een keer dat er te veel peper in is, maar dat heeft ook zijn voordeel. Lijk bijvoorbeeld trek ik de zondagachternoene niet mijn mande naar 't plein van de Cercle. Ge kunt wel peinzen dat ik in die omliggende café's bij al die voetbalmensen goed gekend ben. ‘Saatje’, zeggen ze, ‘heb je ze goed gepeperd?’. Jaja, 't is kwestie van den honger, de speciale goeste van de kenners, maar vooral van den durst. Al de café's hên daar voordeel van. Vis moet zwemmen hé? Ja, alzoo gaat dat in mijn stiel. Hij wordt zeldzame en 't is pertangs een schonen. Je komt bij 't volk en je kent de mensen en dat is mijn lang leven. Och joenk, 'k zou vertellen tot morgennuchtend, maar 'k mag dat ook niet vergeten, kwestie van de schikkingen van de wulloks in me mande. 't Is schone om zien. Hêje nog in theatere geweest? ewel, 't is juiste gelijk. Ze liggen alzo rond geschikt, met hun tiptjes omhoge. 'k Heb er zelve deugd van als 'k het zie. Je mag het geloven, 't is schone en 't presenteert hem goed. En als je daar toen nog mijn roep bij hoort... ja 'k mag het zeggen, van al de vooizen van de visleurders is 't er geen zo schone tan tone of de mijne: Va-assche wulloks! e.s. |
|