‘Het leen ghenaemt 't Hovaertsnest groot 4 ghemet lants in de prochie van Roesselaere, zuid buten stede, oostwaerts van de heirstraete.’ - staat vermeld in het leenboek van ‘'t Hof t'Iseghem anno 1571’ (RAB. Fonds de Limburg-Stirum nr. 17.).
De laatste leenhouder van dat Hovaertsnest (groot 4 ghemeten consisterende in twee partien lands ende nu in een gebragt) was Eugenius Bottelier-Vandenbroele. die dit leen verhief 1 oct. 1788 (RAB. Schepenarchief Yper, boek 333 fo 217).
Maar dat tweede stuk land ‘ghenaempt het Ovaersnest’, dat paalde aan ‘den ouden mandere’, dat lag niet op Roeselare, maar wel op Rumbeke, onder de heerlijkheid van Roeselare-Ambacht.
Het staat vermeld in het landboek van Roeselare-Ambacht anno 1718 onder art. 21 als gelegen te Rumbeke, toebehorende aan Jan Lust en gebruikt door de Wwe Joos Vermote; het wordt er beschreven als volgt: ‘Een stick lans cromdraeyende van suyden, ghenaemt het ovaersnest, palende S. & W. den ouden mandere, N. het voorgaende (Mevrouw de Lo) oost Andries Feys ende het naervolghende (Jan Lust) groot 2 ghem. 1 lyne 79 roen.’ (RAB. Oud archief Rumbeke).
In het landboek van Roeselare-Ambacht anno 1767 komt het voor onder art. 1631 en wordt er genaamd ‘Het Hovaersnest’ palende S. & W. den ouden Mandere. groot 2.1.79’ (Stadsarchief Roeselare, boek 1044).
In het parochieterrier van Rumbeke anno 1765 staat het vermeld op de tweede caerte art. 567, palende S. & W. ‘den arme van de Mandere’ (RAB. Oud Archief Rumbeke).
Die ‘arme van de Mandere’ is de oude Mandel en niet de huidige Mandel langs dewelke D. Denys dit ooievaarsnest gesitueerd heeft, ten zuiden van het Zwynsgoed. (K. 7.).
Op het kadaster van Rumbeke is dit ooievaarsnest gekend onder sectie A nrs 161 en 162 en vormt een laag-gelegen weide ten noorden van de oude leenhofstede ‘Bekepoorte’, thans begaan door Oscar Coucke, Mandelstraat 29.
Op Rumbeke is de oude Mandel de beek die loopt ten westen en zuiden van het hof in 't Kazand waar de familie Pillen bijna drie eeuwen lang op geboerd heeft; deze beek vormt de oostgrens der kadastrale percelen A nrs 50 en 94, en verder de west en zuidgrens van het Ooievaarsnest (Kad. nrs. 161 en 162); ze mondt uit in de huidige Mandel tussen de percelen 167 en 168 (de Baelcuype) en 172 (het Baelcuypke). Het is op de westelijke spits van het ooievaarsnest dat de huidige Mosselgracht, na de Kazandbeek opgevangen te hebben, uitmondt in den ouden Mandel en van daar de huidige Mandel gaat vervoegen.
Maar in het landboek van 't Hof t'Iseghem en de Haselt anno 1581, is er sprake van ‘een stick lants daer den ovaersboom in stondt, streckend de oost en west, ende up de suytsyde es thuis van