omstreden - romantisch onderwerp verscheen, blijkt dat te onzent dan reeds het gebruik der sibbetekens nagenoeg geheel verdwenen was en niet meer te onderscheiden viel van het ‘kruisje’ (of een ander eenvoudig herkenningsteken) der ongeletterden (zie Dr. E. Verstraete, Huismerken en Sibbetekens in Vlaanderen, 1943; K.K. Ruppel, Die Hausmarke, das Symbol der germanischen Sippe, 1939).
De studie over de Roeselaarse poorterie verdient navolging voor de andere Westvlaamse poorterijen. De studie van Dr. jur. M. De Bruyne is zo diep en verantwoord opgebouwd dat ze voor iedereen die dit onderwerp wil behandelen, een vaste leidraad zal zijn.
De andere twee werken van Pro Civitate behandelen niet rechtstreeks onderwerpen uit de Westvlaamse historie. Daar is vooreerst Leuven in 1740, een krisisjaar, van juffr. G. Van Houtte (261 blz., ill.). De grondige behandeling van een crisisperiode in een vatbare geografische omschrijving, uitgerafeld in al haar mogelijke aspecten, levert een monografie die ‘af’ is en de diepste drijfveren van het historisch gebeuren benadert. Wij kunnen alleen maar wensen dat ooit iemand gevonden wordt om een gelijkaardige studie aan te vatten met een onderwerp uit onze gouw.
Vijf bijdragen tot lokale Demografie. XVIIe-XIXe eeuw (256 blz., ill.) werd samengesteld door vijf verschillende schrijvers en tracht aan de hand van allerlei 17e eeuwse en moderne bronnen, waaronder vooral de parochiale registers van dopen, huwelijken en begrafenissen het leeuwenaandeel opeisen, de kurve der bevolkingscijfers en allerlei andere demografische gegevens te reconstrueren.
Hoe verantwoord de bronnen ook zijn, hoe voorzichtig men weze met het kiezen van bepaalde cijfers (bvb. de vruchtbaarheidscoëfficiënt), het blijkt steeds moeilijk, om niet te zeggen onmogelijk, het demografisch verschijnsel nauwkeurig te omschrijven. Staat men met een nauwkeurige status animarum, dan nog is voorzichtigheid geboden, laat staan bij een opgave van de eetbare granen, waar men profijt zou halen uit een onjuiste aangifte; nog meer voorbehoud is geboden waar het enige houvast inzake bronnen bestaat in ‘vergelijking’ met zogezegd identieke toestanden.
Een sprekend voorbeeld van werkelijke misrekening door het gebruik van dergelijke wiskundig getinte methodes is onlangs nog gebeurd in de studie van C. De Rammelaere, die voor Kanegem het bevolkingscijfer in de periode 1686-1695 op 889 inwoners berekende (De Leiegouw IV, 1962, blz. 194), wanneer V. Arickx aan de hand van een nauwkeurige eigentijdse telling in 1692 de bevolking van Kanegem vaststelde op 424 personen (ibid., V, 1964, blz. 28).
De drie werken, zo royaal uitgegeven door Pro Civitate, laten vermoeden dat de eens ingeslagen weg verder zal worden bewandeld en dat nog meer interessante studies te verwachten zijn. Wij hopen alleen maar dat West-Vlaanderen niet zal vergeten worden.
l. van acker