Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL Logo
DBNL Logo

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Gebruiksvoorwaarden
    • Voorwaarden voor hergebruik
    • Disclaimer
    • Voor rechthebbenden
  • Over DBNL
    • Over DBNL
    • Contact
    • Veelgestelde vragen
    • Privacy
    • Toegankelijkheid

Informatie terzijde

Biekorf. Jaargang 64
Toon afbeeldingen van Biekorf. Jaargang 64

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2,92 MB)

Scans (21,92 MB)

XML (1,10 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biekorf. Jaargang 64

(1963)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 309]
[p. 309]

Mengelmaren

In memoriam Pater Desideratus van Werken

Een maand na het afsterven van pater Alberic Dubois, overleed op 13 juli 1963 in de St.- Sixtusabdij te Westvleteren een andere Trappist-historicus, pater Desideratus, in de wereld Odiel Slembrouck, broeder van de Heer Basiel Slembrouck, ere-gemeentesecretaris en geschiedschrijver van Werken.

Het was in zijn geboortedorp Werken (hij was er geboren op 12 april 1898) dat we pater Desideratus voor het eerst ontmoetten bij gelegenheid van de ‘memorabele’ steekproeven die we aldaar in de St.-Martinuskerk samen met wijlen Maurits Van Coppenolle hadden ondernomen: hierin bijgestaan door aalmoezenier A. Lowyck als milde raadgever. Sinds die tijd waren ‘Sint-Sjeks’ en pater Desideratus voor ons een toevluchtsoord, basis voor allerlei verkenningen aan beide zijden van de ‘schreve’. Met belangstelling luisterde hij naar de ontdekkingen en plannen van zijn enthousiaste gasten, waarbij vooral M. Van Coppenolle en onze vriend W. Giraldo niet mogen vergeten worden.

Zelf was pater Desideratus geen vreemde in de westvlaamse wereld van geschiedenis, oudheidkunde en folklore: ten bewijze zijn in 1949 verschenen boek over de geschiedenis van de abdij van Hemelsdale, die een hele tijd in Werken gehuizenierd had. Het verdroot hem dat de Brugse abdijgebouwen (in de St.-Klarastraat: 17e eeuw) zo brutaal gesloopt werden en vooral het onzekere lot van de kapel is hem blijvend ter harte gegaan. De weliswaar nog jonge geschiedenis van zijn eigen abdij trok hem eveneens aan zoals blijkt uit de bladzijden die hij bijdroeg tot de mooie brochure ‘De abdij van Vlaanderens Westhoek’ (1956) van André Demedts.

Pater Desideratus was tenslotte een van de stamvaste Slembroucks die sedert dertig jaar allerlei groot- en kleingoed, mengelmaren en mededelingen over het verleden en over de zegging en doening van het volk in hun gewest naar Biekorf hebben ingezonden.

Sint-Sixtus zal voor ons altijd bankbaar verbonden blijven met de vrome en gemoedelijke figuur van de pater Trappist van Werken.

l.d.

Roeselaars weekblad ‘De Fabriekant’ 1847

Op de vraag van C.B. in Biekorf 1963, 96.

Dat aangekondigde weekblad is wel verschenen doch heeft maar een kort bestaan gehad. In zijn nummer van woensdag 19 januari 1848 meldt het Gentse blad Den Vaderlander: ‘Een vlaemsch weekblad welk te Rousselaere, onder den tytel van de Fabriekant,

[pagina 310]
[p. 310]

sedert eenige weken wierd uytgegeven, heeft opgehouden te verschynen’.

De eerste 5 nummers van dit liberaal blad berusten in de stadsbibliotheek te Kortrijk, fonds Slosse, Flandre Occidentale, Rousselaere.

d.c.

Brooddeel in Veurne-Ambacht
Biekorf 1963, 283

De brooddeel aan den arme was in heel het Veurne-Ambacht gebruikelijk tot in het begin van de laatste oorlog. Ik heb er honderde keer met een mande brood naar de kerk gereden bij gelegenheid van een begrafenis, huwelijk en eremis. Het zegelsysteem (bonnen) van bevoorrading in 1940-1946 heeft de brooddeel onmogelijk gemaakt en doen wegvallen.

a.d.

Dat ze te Houtera in het jaar 1963 nog ‘brooddeling aan de armen’ houden, is een bewijs ervoor dat de sociale voorzorg nog niet helemaal diep in het Westen is doorgedrongen. Ik hoorde het sinds lange jaren niet meer afroepen in de kerk.

Een man zei mij, hewel dat was nog een schoon gebruik en de schenkers wisten op voorhand wie van hun liefdadig gebaar zou baat hebben, zonder dat iets aan de strijkstok bleef hangen, want dat brood werd oordeelkundig uitgereikt door toedoen van d' heren van den Dis.. Hewel, 't 'n doet.

In mijn jongde zag ik de sloren van weduwen in de roste kapmantel gehuld aan de secretarie van 't gemeentehuis aan de ingang van de school op 't Kouterke te Petegem te wachten staan, en 'k zie nog hun neuzen blinken van deugden en van de korte drank. Ge zoudt er zo d' olie van rogge tussen vinger en duim kunnen uitpersen, zei een disheer.

Ik heb een heer van den Dis gekend en die kon mij daar builen van preken. Was 't bij de deling grof brood of roggebrood, ze lieten het beschimmelen, ze gaven 't aan den hond of verkochten het voor een ‘maatje’.

De controle was niet streng genoeg want bij elke armenzorg en steunverlening ontstaan misbruiken. Om die te keere te gaan werden te Deinze loodjes gesmolten ‘goed voor een brood’ maar ze werden algauw nagemaakt met gestolen loodjes van de statie, waar ze er de goederenwagens mee verzegelen. Werden de loodjes niet vervalst, ze werden uitgewisseld bij de herbergier tegen korte drank en de herbergier gaf ze door aan de rechtover wonende bakker, die ze aanvaardde mits een kleine korting voor 't verlies van winst op het niet gebakken brood.

En met de oude kleren was 't eender. De heren van 't Viercentiusgenootschap (H. Vincentius) zaten de zondag in de Dis

[pagina 311]
[p. 311]

om na te gaan of de behoeftigen wel de geschonken frak aan hadden en hem niet hadden vermangeld, verbuist of vertuist, en ze sloegen de neuzen gade van de mannen die, van zijds, van achter in de kerke zaten op de (kosteloze) zitbank van ‘den arme’, om te zien of de neuzen niet al te zeer 'n verpurperden.

Dat 'n bestaat niet meer, zei me de disheer, en 't is verre best.

g.p.b.

In Vlaanderen geen heiligdomsvaart

Deze vaststelling is niet nieuw, ze krijgt echter haar volle comparatieve betekenis in een merkwaardig werk van Prof. Dr. P.C. boeren: Heiligdomsvaart Maastricht, verschenen te Maastricht in 1962 (in-8, 228 blz. met illustr.). De behandeling van het eigenlijke onderwerp wordt voorafgegaan door een ‘Schets van de geschiedenis der heiligdomsvaarten en andere vaarten’ die niet minder dan 160 blz. beslaat.

De auteur geeft een nieuwe bepaling van heiligdomsvaart (jubelvaart); deze is ‘een erkende bedevaart naar een openbare toning van relieken ter gelegenheid van een met vaste regelmaat terugkerend genadejaar (jubeljaar) of genadetijd, met het doel buitengewone aflaten voor de gemeenschap of voor afzonderlijke personen te verwerven’.

De lijst van de heiligdomsvaarten en andere jubelvaarten telt 30 namen plus 32 staties en filialen. België is daarin vertegenwoordigd met de jubelvaart van Luik en de staties Aldeneik, Maaseik, St.-Truiden en Tongeren. Hierbij sluiten aan in Ned. Limburg Maastricht met de staties Roermond, Rolduc, Susteren. De auteur heeft de plaatsen in kaart gebracht. Brabant en Vlaanderen (graafschap) leveren geen enkele naam.

In het oude West-Francië zijn de namen zeer dun gezaaid: Parijs op de Seine; Argenteuil en Locronan (Bretagne) ten noorden van de Loire; Duravel (Lot), Le Puy, Limoges (met zeven filialen) Saint-Bertrand-de-Comminges ten zuiden van de Loire. Volgens de Bollandist M. Coens (Analecta Bollandiana 81, 1963, p. 301) moet Rocamadour misschien ook als een ‘grand pardon’ beschouwd worden.

De jubelvaarten liggen geconcentreerd op Maas en Rijn; de Schelde mag op de kaart wegblijven.

Per kerkprovincie bekeken: Keulen vertoont een condensatie van jubelvaarten (met 9 op een totaal van 30), Reims is een vacuum.

Vlaanderen, land zonder heiligdomsvaart, heeft wel het jaarlijkse reliekenfeest gekend, de reliekenkermis, de ommegang. Op Maas en Rijn (en over de Rijn, tot op de Donau) werden de relieken ‘getoond’ van op een toog, een stellage of een galerij op het kerkgebouw zelf. Men denke aan Neurenberg, Wittenberg, Halle

[pagina 312]
[p. 312]

(a.d. Saale), Würzburg, Wenen en hun kostbare ‘Heiltumsbüchlein’. Een statische toning van die aard komt in onze Lage Landen weinig voor, of schijnt - althans in het graafschap Vlaanderen - zeer vroeg te zijn weggevallen. Voor de toning van het H. Bloed Brugge werd in de 13e eeuw een bovenkapel met steiger gebouwd; het jubilé van 1311 brengt echter voorgoed de ommegang rond de stad in voege. Het zou zeker de moeite lonen de geografische verspreiding van de verschillende vormen van reliekenfeest (ommegang, rit, ‘marche’) in onze gewesten te verkennen en kartografisch te situeren.

a.v.

Zeer hoofd
Vraag in Biekorf 1963, 256.

De uitdrukking: ‘Raad wiens hoofd dat er tegen toen zeer doet’ (maak u daarover niet bezorgd) leeft nog altijd te Ieper, vooral bij mensen van jaren.

m.c.

 

De uitdrukking is nog in gebruik zowel te Brugge als te Gent; in plaats van ‘G'rad’ (raad) hoort men vaak ‘God weet wiens.’.

r.d.b.

 

Te Poperinge luidt het: ‘God wèt wiens hoofd dat er ton zeer doet’. Dagelijks gebruikt met betekenis: bekommer u daar niet mede.

a.d.

 

We gebruiken te Koekelare nog courant de uitdrukking ‘Kwestie wiens hoofd er ton gaat zeer doen’, dus vooraan met kwestie in plaats van g'rad (raad), doch de betekenis is precies dezelfde: ‘Laat ons niet vooruitlopen op de tijd’. Zo bv. in een gesprek:

- Moeste 't nog een keer oorloge zijn, ik zou'n...

- Moeste 't nog een keer oorloge zijn..!? kwestie wiens hoofd er tón gaat zeer doen!

raf seys

Militaire rosmolens
Vraagwinkel blz. 288

Een afbeelding (kopergravure) van die militaire rosmolen van 1606 is te vinden in Guicciardini, uitgave van 1625 (Amsterdam), tegenover blz. 174. De molen is in werking en maalt graan.

r.v. Oostende

 

Afbeeldingen van dergelijke molens zijn wellicht aan te treffen op de schilderijen van een specialist inzake slagvelden, belegeringen e.d. uit die tijd, t.w. de Antwerpse kunstschilder Sebastiaan Vrancx (1573-1647). Een schilderij van hem, voorstellende het beleg van

[pagina 313]
[p. 313]

Oostende, kwam o.m. voor in de tentoonstelling ‘Vlaamse Kunst in Brits bezit’, gehouden te Brugge in 1956 (cat. nr. 60). Het schilderij is gedateerd 1618 en behoort tot de collectie van Lord Aldenham.

r.d.b.

 

Van de militaire rosmolen van Spinola bestaat een blad dat door Muller, Nederlandsche Historieprenten nr. 1236, beschreven wordt als zijnde ‘gegraveerd naar Hogenberg’. De prent stelt de belegering van Lochum voor in 1606; op de voorgrond is een ‘rosmolen op wielen’ in werking. De verklarende tekst noemt die molen ‘Den muel Wagen ghepractiseert bij den grooten ingenieur Pompeus’; in 't frans ‘Le Moulin à Charroijs’. Die ‘Muelwagen’ werd later ook ‘Meelwagen’ genoemd (De Oude Tijd II, 1870, 205). Het is best mogelijk dat de rosmolen door Spinola bij het beleg van Oostende (1604) gebruikt om water voor de brouwerij op te trekken, van hetzelfde type was als die ‘muelwagen’ van de prent van Lochum.

e.n.

Dagklapper

Op de vraag van P.M. in Vraagwinkel, blz. 256.

In de Antwerpse volksalmanak Jan Waerzegger verscheen er een ‘Dagklapper’ van jan Waerzegger alleszins in de jaargang 1845. Deze almanak verscheen voor het eerst in 1838 en heel waarschijnlijk is ook de Dagklapper begonnen in het jaar 1838. De opsteller van deze volksalmanak (die tot omstreeks 1850 verschenen is) was, naar de overlevering, een geestelijke. Jan Waerzegger was een kluchtige almanak die in 1845 b.v. een remedie mededeelde ‘om de kwaedaerdigheid der wyfjens te genezen en om de gerokte mans de broek weder te doen krijgen’. Het formaat was in-32; het boekje werd gedrukt ‘Te Antwerpen ter drukkery van de wed. C. Parys, op de Kleyne Merkt’. (Zech-Dubiez, Les almanachs belges, nr. 285).

De vraag is nu of er almanakken zijn met een oudere Dagklapper dan 1838-1845.

c.b.

‘Zalve van Mevrauwe D'hanon’ tegen gezwellen en kanker

Zalve van Mevrauwe D'hanon, zeer goed voor alle bloedzweiren, koude gezwellen, vijt of boone of koole of wolf, klieren als ook om te voorkomen tegen de kanker ende met dewelke sij genezen heeft veele groote ende leelijke wonden.

Een pinte beste olijfolie, ses oncen Seruse, twee oncen goudaerde, idem minie, idem diapalma, idem colophon, idem geel wasch, een once (Spaens) grauw groen (vert de gris).

[pagina 314]
[p. 314]

Neemt een nieuwen aerden-verlooten pot, doet de olie in den zelven kooken. Een weinig gekookt hebbende, doet dan de Seruse daer in de zelve roerende met een spateltje. Naer een quartier doet het wasch daer in kleyn gebroken zijnde of gesneden. Een weynig daernaer de goudaerde en de minie, daernaer het colophon en diapalma, altyd roerende en als het bijnaer genoeg gekookt heeft, doet dan het grauw groen daer in het zelve wel mengelende met het spateltje tot dat het dikke komt. Om te probeeren wanneer het dikke genoeg is, laet eenige druppelen vallen in koud water, kont men dan bollekens maeken men giet het dan in koud water om rollen of pillen te maken.

Deze zalve is gereformeert om dat ze honderdmael beter gevonden is door het gebruik der zelve ondervinding.

(Uit een hs. van de jaren 1700).

g.

Toponymie van verre bedevaarten

De stadsklerken, die in hun registers verre zoen- of strafbedevaarten inschreven, spelden de vreemde namen op hun eigen manier. Hier volgen een paar voorbeelden.

Notre-Dame du Puy (-en-Velay, in Auvergne).

Onser Vrauwen ten Putte (1358 Gent. 15e eeuw Oudenaarde).

Tonser Vrauwen te Puus in Averne (15e eeuw Gent en Aalst).

Tonser Vrauwen te Puts (15e eeuw Dendermonde).

 

Saint-Esprit te Rue (Pas-de-Calais).

Sint Desprits ten Rouwen: aldus in het vonnis van de handschoenmaker Jan Rikier te Brugge in 1341.

Bedoeld is de Chapelle du Saint-Esprit te Rue bij Abbeville. Andere vormen zijn in de 15e eeuw: ‘Te Sent Esperis (Espreits, Speris) te Rue up de zee vyf milen boven Sent Joos’. Deze laatste de druk bezochte bedevaartplaats St. Josse-sur-mer.

 

Saint-Victor te Marseille.

Sint Victors te Provende: in het bovengenoemde Brugse vonnis van 1341. Provende = Provence.

Duidelijker is Oudenaerde (15e eeuw): Te Sente Victors te Mersielgen.

e.n.

Lodewijk Vanhaecke in Engeland

Op de vraag van J. de M. in Biekorf, blz. 256.

Wie was de pastoor in Engeland bij wie Vanhaecke in 1856 ging dienst doen?

Vanhaecke verving er Pieter Deblon, geboren te Kortrijk 13 juni 1821. Deblon is te Brugge (Instituut van Mr. Durieu) leraar

[pagina 315]
[p. 315]

geweest van Vanhaecke. Deblon was de derde Westvlaming die naar Engeland (anno 1850) ging missioneren (na Benoit Pieter en Vermeulen Pieter, die resp. in 1847 en 1849 naar het bisdom Salford opgetrokken waren). Vanhaecke kende Deblon goed.

Waar in Engeland? Te Chipping, bisdom Salford.

Deblon was muzikant en gaf zelfs muziekles in het Instituut van Mr. Durieu. Hij heeft o.a. muziek gemaakt bij Vanhaecke's gedicht ‘Strophes à l'occasion de la Première Messe de Monsieur Camille Roelandts, professeur au Collège d'Ostende, le 20 décembre 1858’.

k.m. de lille

Vrouwelijke voorkeurnamen te Ieper in 1323

De (in het frans gestelde) stadsrekening van Ieper over het jaar 1323 vermeldt (ed. Des Marez - De Sagher II 435-438) de namen van 114 vrouwen die een lijfrente hadden op de stad. Deze namen (voornamen) groeperen zich als volgt.

Marie en Kateline (éénmaal Calle) elk 22.
Griele (éénmaal Margrite) en Kerstine elk 13.
Lisbette 9. Alene 6.
Beatris 5. Clare 4.
Agnes, Johane, Porperane 3.
Anna, Avesoete, Bele 2.
Lucie, Martine, Rose, Steffe, Thorie 1.

Ter vergelijking volgen hier twee Brugse lijsten uit 1309 en 1332, namen van vrouwen die een lijfrente hadden op het St.-Janshospitaal (rolrekeningen in het archief van het hospitaal).

In 1309 op een totaal van 153 namen:

Griele (9 maal Margriete) 32.
Katerine 23. Marie 20. Lisbette 15.
Adelice 9. Agate en Kerstine elk 7.
Avesoete 5. Beele 4.
Beatrice, Gertrude (éénmaal Trude), Heilzoete 3.
Anees, Clare, Clementie, Imzoete, Mabelie, Martine, Zoetine 2.
Adele, Edeline, Heilwive, Lijsmoede, Marote, Marsoete, Oestine, Olive 1.

In 1332 op een totaal van 98 namen:

Griele (4 maal Margriete) 22.
Katerine 17. Marie 16. Lisbette 10.
Adelice 8.
Zoetine 5. Kerstine en Clare elk 3.
Anees en Heylsoete elk 2.
Aechte, Avesoete, Bele, Gertrude, Godelieve, Ymmesoete, Laurette, Martine, Olive, Sare 1.
[pagina 316]
[p. 316]

Te Ieper is de naam Margriete-Griele met 11,4% geen rekordnaam zoals te Brugge, waar hij 20,9% in 1309 en 22,4% in 1332 bereikt om in 1400 tot 31,6% op te klimmen. (Biekorf 1963, 175).

Te Ieper zoals te Brugge staan de namen Marie, Kateline, Griele, Lisbette voorop; te Ieper staat Kerstine meer in de gunst dan te Brugge, terwijl de gevestigde Brugse Adelice te Ieper ontbreekt.

Opmerkelijk is nog dat Barbara in de bovenstaande lijsten niet verschijnt, terwijl Baerbele 70 jaar later, in 1400, te Brugge een goede plaats veroverd heeft.

Te Ieper ziet men in 1323 de opkomst van Anna, een naam die zelfs in de Brugse lijst van 1400 nog niet voorkomt.

a.v.

‘Vlaemsche nacie’ in een Brugs spel van 1523
Op de vraag in Vraagwinkel, hiervoor blz. 256.

Ik denk niet dat men in de jaren 1500 een officiële bepaling van ‘Vlaemsche nacie’ moet gaan zoeken. Het woord ‘nacie’ dekt alsdan nog geen politiek en geen taalkundig begrip. Een ‘nacie’ is een groepering, een corporatie, een samenhorigheid: zoals de ‘naciën’ aan de oude universiteiten.

In september 1523 hielden de Predikheren te Brugge een ‘capittele provinciael’. Kapittels van de bedelorden werden in de steden als belangrijke gebeurtenissen met openbaar feestvertoon gevierd. De Brugse rederijker Cornelis Everaert schreef te dezer gelegenheid het spel ‘Wellecomme vanden Predicaren’. (ed. Muller-Scharpé 145, 578).

In v. 451 treedt de Maagd van Brugge op het toneel en spreekt, in een dialoog met Vreidsaem Regement en Minsaem Onderhoudt, de begroeting uit tot de aangekomen monniken uit Vlaanderen en Brabant. Deze begroeting wordt aangeheven als volgt:

 
Wellecomme der Vlaemscher nacien
 
Gheleerde Clergye, nu hier present
 
Sonderlynghe, ghy eerweerdeghe van Ghent...

Worden dan achtereenvolgens begroet als behorend tot de ‘Vlaemsche nacie’ de afgevaardigden van Ieper, Rijsel, Dowaai, Valencijn, Atrecht, St.-Omaars, St.-Winoksbergen (p. 161-162). Een ruime groepering die Henegouwen en Artesië zowel als het eigenlijke Vlaanderen omvat.

De Maagd van Brugge gaat dan over naar ‘de Brabansche nacie’ en begroet met name: Leuven, Brussel, Antwerpen, 's Hertogenbosch en Maastricht (p. 162).

Als ‘Hollandsche nacie’ worden samengevat: Haarlem, ('s Graven) Hage, Rotterdam, Zieriksee en Utrecht.

[pagina 317]
[p. 317]

Eindelijk komt de ‘nacie van Gheldere’ (v. 525) met Nijmegen, Zutphen en Kalker, waarbij nog gevoegd worden: Groningen, Zwolle, Windesheim (Wyntsen) en Leeuwarden.

Deze vier ‘nacien’ vormden feitelijk de kerkelijke provincie ‘Germania inferior’ van de Predikherenorde.

Opmerkelijk is nog de begroeting die door de Maagd van Brugge gericht wordt tot Utrecht (v. 518): de bisschopsstad wordt er genoemd ‘Van vier nacien hooft ende prelaet’, d.i. de geestelijke hoofdstad van de vier ‘naciën’ Holland, Zeeland, Gelder en Friesland.

De begroeting wordt dan besloten met een ‘Wellecomme generalicken al Gheleerde Clergye van alle nacien int gheheele’.

In de opsomming van Cornelis Everaert, die hier zeker de officiële indeling van de Predikheren weergeeft, zijn de Brabantse en Hollandse ‘naciën’ territoriaal goed afgebakend, terwijl de uiterste ‘naciën’, n.l. Vlaanderen en Gelre, als een soort nederlandse markgebieden, een spel met de ruimte vertonen.

e.n

Crucoucken in de kerk te Rumbeke

Het gebruik van ‘crucoucken te distribueren’ binnen de kerk op sommige hoog- en heiligdagen van 't jaar, bestond te Rumbeke in de 16e en 17e eeuw. Dit blijkt uit de volgende uittreksels uit de kerkrekening van de parochie.

1537. - Item betaelt Pieter de Boute van 39 crucoucken een half, 't samen 48 sc.

Item betaelt 7 crucoucken omme jeghens Kerstdagh, 8 sc. 6 d.

1567. - Item betaelt van de crucoucke die alsdann (Sente Jansmisse in de pardoenen) ghebezycht was, 15 sc. 9 d.

Item betaelt als danne (Palm Sondaeghe ende voort de paschedaghen) van 60 cruckouken ten 8 d. elck stycx, 4 lb. 10 sc.

1577. - Betaelt van crucoucken ghehaelt te Kersmesse, Paschen ende Synxen, tsamen 7 lb. 2 sc. 6 d.

1620. - Eerst van Joos de Rues als men de vier outaerdaghen de communicanten wyn ende cruucoucken ghedistribueert heeft...

1625. - Item betaelt an Jan Stoirme pennewarier ter plaetse, over de leverynghe van drie douzinnen ende vier cruucoucken naer advenante van 4 sc. 6 d. tstick, die gheemploiert zyn gheweest in de kercke in de paesschedaeghen 1625, 9 lb. par.

De Gentse crucoucken waren zeer in de handel. De ‘gentssche coecken’ die men in de jaren 1400 in oude rekeningen ontmoet (Biekorf 1963, 256) zijn misschien wel crucoucken, d.i. een soort lyfcoucke of peperkoek.

j.d.d.

[pagina 318]
[p. 318]

Pachtgoed van de Duinenabdij te Nieuwpoort

In de ‘Rekeninghe vander boursserie’ van de Duinenabdij over het jaar 1563 (fonds Duinen, Grootseminarie Brugge) wordt het volgende pachtgeld in de ontvangsten ingeschreven.

‘Nieupoort.

Cornelis Dieterssone als hebbende ghetrauwd de wedewe van Lambrecht Speelman houdt in pachte ons polderken buyten Nieupoort groot 14 ghemeten metten zoutten ende verschen dycke, metgaeders een cleen schorre.

Item noch een partie van 6 ghemeten 22 roeden ligghende binder paele ende vryheid vander Nieupoort. Comt over tjaer 63 tzesde negenste jaer, 168 lb. par.

Item alle jaere 2 paer vette capoenen ende een paer kiekens.

Item alle jaere 3 pondt was te 8 sc. tpondt, comt 24 sc.

Item Jan van Damme houdt in pachte 7 lynen 32 roeden weede ghenaempt de Meestove, metgaeders een schorre binnen de vryheide vander Nieupoort eenen termyn van 9 jaeren, compt over dit jaer 63 tvyfste negenste jaer, 28 lb.

Item siaers een coppel capoenen of 12 sc. daervooren.

Item siaers 3 pondt was, compt 24 sc.’.

Men zal opmerken dat ook hier, zoals algemeen voor de hofsteden in Veurne-Ambacht (Biekorf 1963, 211), de negenjaarse pacht in voege was.

e.n.

Duivenwedstrijd

Op de vraag in vorig nummer blz. 288.

In de zomer van 1816 - een jaar na de slag bij Waterloo - hebben duivenliefhebbers te Gent een prijsvlucht ingericht waarover een correspondentie uit Gent in het ‘Journal de la Province du Hainaut’ van 26 juli 1816 werd opgenomen.

De Gentse ‘duivepieten’ hadden een aantal duiven naar Engeland gezonden voor een wedstrijd waarop vier prijzen uit fijn bewerkt zilver stonden, namelijk een koffiekan, een theepot, een melkkan en een suikerpot.

De duiven werden te Londen gelost op zondag 14 juli te 9 uur 's morgens. Twee dagen later, op de dinsdagmorgen te 9 1/4 uur, was de duif van sieur Leys in haar hok te Gent teruggekeerd; ze droeg het briefje met constatering van het vertrek uit Londen.

De heer Leys was winnaar van de le prijs. De Gentse correspondent, die zijn bericht op woensdag 17 juli opstelde, deelde mede dat alsdan nog geen van de andere geloste duiven uit Londen was teruggekeerd. Men meende dat ze in een storm waren verdwaald.

In het estaminet 's Lands Welvaren kwamen de duivenliefhebbers bijeen voor een feest waarop de kooi van de aangekomen prijsduif des heren Leys gehuldigd werd.

c.b.


Vorige Volgende

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • A. Delvoye

  • C. Bertens

  • Luc Devliegher

  • D. Cracco

  • G.P. Baert

  • Antoon Viaene

  • Magda Cafmeyer

  • Raf Seys

  • Roger Verkarre

  • E. Neylants

  • Karel M. de Lille

  • Jozef Delbaere


plaatsen

  • over Roeselare

  • over Ieper

  • over Brugge

  • over Rumbeke

  • over Nieuwpoort


landen

  • over Groot-BrittanniĆ« (en Noord-Ierland)


datums

  • 1847

  • 1323

  • 1523