Zeepmeers
Vraagwinkel hiervoor blz. 256.
Zeep, zijp, en varianten betekent in Z.-Ned. een klein waterloopje.
Zeep bet.: afloop van een ven door een kleine laagte heen, staat beknopt en overzichtelijk weergegeven bij J. Goossenaerts, De taal van en om het Landbouwbedrijf in de N.W. Kempen (VAkad.) s.v. zeep. Van dezelfde stam is ‘doorzijpelen’.
Ook J. Lindemans (Plaatsnamen, 1925), p. 23 kent dit woord dat als ‘zijp’ een kleine beek betekent, in Brab. toponiemen. Samenstellingen met straat, zijpstraat, zijn eveneens bekend; F. De Ridder & J. Lindemans, Antwerpsche Plaatsnamen (Onom. Neerl., 1947) s.v. zijpstraat, in de 16e eeuw gespeld: zepstraat.
Ook in West-Vlaanderen komen talrijke syppemeerschen voor, die dus zoveel betekenen als meersen gelegen langs een beekje.
l. van acker