Biekorf. Jaargang 64
(1963)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| |
De reglementering van drankverkoop voor de omgeving van Lo in de 16e eeuwDe weinig rooskleurige toestand van vele stadskassen in de zestiende eeuw is een bekend feit. De steeds stijgende bedragen die door de vorst geëist werden in het kader van de verscheidene bedeaanvragen wogen zeer zwaar. Derhalve is het begrijpelijk dat de stadsmagistraat zeer veel oog had om de eigen inkomsten te beveiligenGa naar voetnoot(1). De zogenaamde ‘assysen’ waren hoofdzakelijk belastingen die op spijzen en dranken geheven werden. Vooral bier en wijn werden door zware taksen getroffen. In 1549 stelde men in Eeklo 12 penningen parisis voor als belasting op elke stoop wijn en 10 groten moest men betalen ‘opt dobbel bier, hollantsche keute en andere vremde bieren van elcke tonne, houdende tsestich stoopen...’Ga naar voetnoot(2). In vele steden hadden de meeste verbruikers er echter gauw iets op gevonden. Heel vlug verspreidde zich de gewoonte om buiten de stad bier of wijn te kopen, zowel voor het huishoudelijk gebruik als bij gelegenheid van het periodisch herbergbezoek. Vooral in dit laatste geval was men uiteraard gesteld op de lagere prijs. Tegen deze ‘trek naar de buiten’ waren de stedelijke overheden al gauw verplicht zich krachtdadig te verzetten. De stad Diksmuide bijvoorbeeld had reeds in de dertiger jaren een tegenoffensief ingezet door alle bedrijvigheid binnen een kring van een halve mijl te verbiedenGa naar voetnoot(3). Een vergelijk met de kasselrij Veurne werd in dit verband getroffen in het jaar 1538Ga naar voetnoot(4). Ook de stad Lo had een dergelijke uittocht naar de randgemeenten meegemaakt; de magistraat kon evenmin zeer lang deze zaken hun vrije gang laten. Omstreeks 1550 werd dan ook een rekwest naar de Geheime Raad te Brussel gestuurd ‘afin que les tavernes hostelleries et cabaretz au tour de ladite ville fussent deffendues’Ga naar voetnoot(5). | |
[pagina 21]
| |
De motivering voor deze aanvraag was overduidelijk; zeer vele voorbijgangers en vooral ook inwoners van Lo gingen zich in de omgeving van de stad bevoorraden; dit was natuurlijk een zeer groot nadeel voor de opbrengst van de ‘assysen’Ga naar voetnoot(6). Men lette er echter wel op niet in het algemeen of in het vage te blijven. Er werd dan ook geëist dat in een zone van een halve mijl rond Lo verbod zou opgelegd worden om wijn of bier te verkopen of om een herberg uit te baten; zeer concreet noemde men hierbij Omaer Lippens, Jan Meese, Jan du Jardin, Pieter Berlam, Jan Merseles, Jaak van den Berghe en alle andere inwoners van de beschreven omgeving. Men kan wellicht begrijpen dat deze poging tot verbodverklaring heftig bestreden werd door deze bovenvermelde personen; in Adriaan Cortewille, ‘landhoudere’ van Veurne-Ambacht, vonden zij trouwens een verdediger van hun rechten. Ten einde voor beide partijen tot een houdbaar vergelijk te komen werd een regeringscommissaris aangesteld; deze had alle verweermiddelen van de twee tegengestelde groepen op te tekenen. Daarna werd nog het advies van de Raad van Vlaanderen aangevraagd. Na dit alles werd te Brussel door de Geheime Raad op 6 april 1552 een arrest geveld; deze instelling was het hoogste rechtsorgaan van de toenmalige Nederlanden en de uitspraak mag dan ook beschouwd worden als de eindbeslissing in het reeds lang aanslepende geschil. Als hoofdbepaling werd voorop gezet dat de stad Lo een octrooi toegewezen kreeg waarbij het binnen een halve mijl rond de stad verboden werd bier of wijn te verkopen of drankgelegenheden open te houden. Bij iedere overtreding zal een boete van twaalf pond parisis moeten betaald worden; een derde van deze som zal dan ten goede komen aan de vorst, een ander derde zal aan de stad toegewezen worden terwijl het laatste deel zal gegeven worden aan de optredende gerechtsdienaar. Op dit octrooi stond men echter wel uitzonderingen toe. Aldus mochten drie herbergen bij de kerk van Pollinkhove gehandhaafd blijven; deze drankgelegenheden werden zeer concreet aangeduid; het betrof hier de herberg ‘'t raetsple ou on vend petite cervoise’ ; de andere taveerne droeg als uithangbord het wapenschild van Bourgondië ‘en laquelle l'on vend de la keute’; tenslotte wordt nog de St.-Jorisherberg vermeld waar men enkel wijn en zware bieren verkoopt. Daarenboven werd ook nog de drankgelegenheid geduld die op dit ogenblik door Omaer Lippens aan de ‘Loobrugghe’ werd uitgebaat maar het was er niet toegelaten wijn te verkopen. Trouwens, | |
[pagina 22]
| |
in de vier vermelde drankgelegenheden was het voor alle inwoners van Lo van dit tijdstip af verboden er te gaan drinken of er wijn of bier te halen ‘soit par potz ou tonneaulz’ op boete van twaalf pond parisis zoals hierboven. Om alle latere tribulaties te voorkomen was men echter eveneens van oordeel dat alle personen die door het octrooi in hun belang geschaad werden, door een passend bedrag moesten vergoed worden. In dit opzicht was reeds door de commissaris een akkoord bereikt met Willem de Wale, Willem Liebaert en Lysens; verder duidde men de Raad van Vlaanderen aan om een vergoeding vast te stellen voor alle andere getroffenen ‘estans en la grande heerstrate’. Uit dit alles kan men afleiden dat niets aan het toeval werd overgelaten om beide partijen tevreden te stellen. Ongetwijfeld waren er na 1552 in de omgeving van Lo nog vele misbruikenGa naar voetnoot(7). Men mag echter wel aannemen dat de ‘trek’ van de stadsbewoners van Lo naar de omliggende herbergen door de hierboven besproken regeling zeer sterk werd geremd. m. baelde asp. n.f.w.o. |
|