Biekorf. Jaargang 64
(1963)– [tijdschrift] BiekorfDe kerk van Ede vervangt de Mariakerk van AardenburgYdewalle lag steeds in de parochie St.-Baafs-Aardenburg en het was een leen van de Burg van Brugge(1). Dat Ede sedert de Franse tijd een parochie werd is juist, wanneer men een katholieke parochie bedoelt. In 1818 werd de kerk van Ede door de katholieken afgekocht van de hervormden. Voorlopig werd de kerkgemeenschap nog bestuurd vanuit Aardenburg. De geestelijkheid had af te rekenen met de oude gewoonte van de Deenaars: zij gingen graag naar Maldegem of naar Middleburg ter kerke. Op 21 oogst 1830 werd een nieuwe onderpastoor te Aardenburg aangesteld en die kreeg als verplichting op Ede te verblijven. Dat was Ferdinand Maes, voordien onderpastoor te Lissewege. Van 24 september 1832 af, verviel het toezicht van de deken van Eeklo over deze streek en Ede kreeg nu een eigen pastoor(2). Op dezelfde plaats waar nu de kerk van Ede staat werd, in 1648, een godshuis gebouwd door de hervormden. De streek lag daar toen nog grotendeels onder water maar op hogere plaatsen hadden zich, sedert het einde van de 16e eeuw, verschillende hervormden gevestigd. Men noemde dit gewest toen de Biezen en het is een bekend feit dat hier allerlei uitgewekenen, Fransen, Walen en wederdopers, kwamen wonen. Velen hadden zich gevestigd aan de Valeiskreek, daar waar enkele tijd geleden nog verschillende kleine huisjes stonden. De katholieken die daar woonden werden sedert einde 16e eeuw verzorgd door de geestelijkheid van St.-Laureins. Pastoor Glorie vroeg in 1764 een bijkomende vergoeding omdat het zo moeilijk was zijn parochianen daar te bezoeken: zij waren meestal arme en lastige mensen, en daarbij moest hij zich nog regelmatig blootstellen aan beledigingen vanwege de niet-katholieken(3). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 11] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De hervormden die daar woonden waren zo talrijk dat zij een kerk nodig hadden. Zij kregen de toelating van de Staten Generaal om hun godshuis te bouwen. Er werd een inschrijvingslijst geopend voor giften en wij leren uit die lijst wie heeft ingeschreven en voor hoeveel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Inschrijvingslijst voor de kerk van Ede in 1656
|
Staten Generaal | 83 | Haarlem | 25 |
Staten van Zeeland | 50 | Amsterdam (admiraalsraad) | 25 |
Vrije van Sluis | 41 | Delft | 16 |
Groede | 10 | Gouda | 10 |
id. Nederduitse kerk | 18 | Raad van State | 33 |
id. Waalse kerk | 5 | Raad Noorderkwartier | 41 |
IJzendijke | 4 | Tolen | 6 |
Oostburg | 16 | Bergen-op-Zoom | 16 |
Kadzand | 16 | Breda | 8 |
Sluis | 20 | Noordgouwkerk | 12 |
Biervliet | 3 | Amsteede (kerk en burg) | 11 |
Terneuzen | 14 | Renesse | 1 |
Hulst stad | 8 | Retranchement (diaconie) | 4 |
id. ambacht | 4 | Kadzand (diaconie) | 15 |
id. kerkmeesters | 5 | Nieuwvliet (Mennonisten) | 10 |
Sas-van-Gent | 6 | Axel stad en ambacht | 5 |
St.-Anna-ter-Muiden | 3 | Steenbergen | 5 |
Middelburg (Z.) | 33 | Aardenburg stad | 12 |
Dordrecht stad | 25 | id. kerk | 4 |
id. kerkraad | 8 | Ede gemeente | 4 |
Rotterdam | 16 | IJzendijke | |
Leiden | 41 | (collecte in de kerk) | 10 |
Zoals men ziet heeft een groot deel van Nederland geholpen om die kerk te bouwen. Ede zelf bracht niet veel geld binnen, wat er op wijst dat de protestanten die daar woonden niet rijk waren.
Al dit geld volstond echter nog niet om de onkosten van het bouwwerk te betalen, er bleef nog een schuld van een goede duizend pond. Dit geld werd voorlopig geleend: 413 pond bij de weduwe van de griffier van het Sluise Vrije (Engels), 250 pond bij Ypen Sectus, 133 pond bij Maerten Jordaens. Dat waren allemaal mensen die handelden in opdracht van het Sluise Vrije. In 1658 werden die leningen echter afgekeurd door de Staten Generaal. Ede moest dat geld terug geven ofwel moest men de tiendheffer doen helpen betalen.
Waarschijnlijk had men hier vroeger niet aan gedacht maar er bestond van ordonnantie van Albrecht, in 1613 uitgevaardigd, waardoor bevel gegeven werd dat de tiendheffers moesten tussenkomen in het opbouwen of herstellen van beschadigde kerken, en ook in het bouwen van nieuwe kerken. De grote tiendheffer was hier de St.-Baafsabdij te Gent. Deze abdij had voor de heropbouw van de protestantse kerk te St.-Kruis-bij-Aardenburg, 500 pond betaald.
Hier ook verwees men naar het plakkaat van Albrecht, en zelfs naar een bepaling van het concilie van Lateraan uit 1179. Ook voor de hervormde kerken van Nieuwvliet en Zuidzande moest door St.-Baafs en door het kapittel van Doornik betaald worden, 1250 pond voor Nieuwvliet, 750 pond voor Zuidzande en dan nog jaarlijks 25 pond voor de predikant Costers. De St.-Pietersabdij had 1000 pond moeten geven voor de heropbouw van de kerk te Schoondijke(4). Te Aardenburg zelf moest St.-Baafs voor 300 pond tussenkomen in de heropbouw van de St.-Baafskerk(5).
Dit gebeurde allemaal tussen de jaren 1656 en 1658. Die voorbeelden gaven aanleiding om ook voor de kerk van Ede beroep te doen op de tiendheffer die hier ook de St.-Baafsabdij van Gent was, of liever de opvolger van die sinds 1535 afgeschafte abdij, het kapittel van St.-Baafs. Ferdinand De Backere, ontvanger van de geestelijke goederen in de streek van Sluis en Aardenburg, was gelast met het innen van het geld. Maar natuurlijk was St.-Baafs niet zo vlug bereid om te betalen. Het werd van alle kanten gepraamd om geld te geven, ook vanwege katholieke kerken, b.v. te St.-Margriete. Het werd een proces eerst voor het Vrije van Sluis en later, in beroep, voor het hof van Middelburg in Zeeland.
St.-Baafs vroeg zich af waarom men pas in 1660 geld vroeg voor een kerk die reeds in 1648 werd gebouwd. Het antwoord was, dat de streek toen nog grotendeels onder water stond en dat de tiendheffer er geen winst van opstreek omdat er niet gezaaid werd, dat die tiendheffer toen ook niet moest betalen. In 1660 echter waren de landerijen terug onder de ploeg gebracht, de mensen betaalden opnieuw hun tienden aan het kapittel van St.-Baafs. Die tienden dienen tot vooruitgang van de godsdienst, zo zegde De Backere, dus St.-Baafs moest de kerk van Ede helpen betalen.
De heren van St.-Baafs wezen toen op het feit dat die kerk op het grondgebied stond van de parochie O.-L.-Vrouw-Aardenburg. De last van de bouwwerken viel dan ook op de moederkerk, zo zegden die heren. Zij gaven opdracht aan Joos Soetaert, burgemeester van Maldegem en ontvanger van St.-Baafs in de streek van Aardenburg, om een onderzoek in te stellen in verband met die moederkerk. Zoals bekend, stond de Mariakerk van Aardenburg buiten de in 1621 aangelegde vesten. De kerk was toen echter reeds lang in vervallen toestand en in 1625 werd zij afgebroken. De getuigen die door Joos Soetaert werden aangesteld waren meestal mensen van St.-Laureins. Ze verklaarden allen dat ze gezien hadden hoe de kerk werd afgebroken en hoe de materialen per schip werden weggevoerd. Ze beweerden dat die materialen verwerkt werden in de versterkingen van Vlissingen, Westkapelle en Zierikzee.
Willem Piessens had zelf gezien hoe men de stenen verwerkte in de muren te Zierikzee en ook in de poort van die stad.
Ferdinand De Backere antwoordde hierop dat de Staten Generaal de Mariakerk hadden doen afbreken maar dat zij er geen winst uitgehaald hadden, integendeel zij hadden er veel geld moeten aan besteden. De commissarissen van de Raad van State hadden de aanbesteding van de afbraak bij trommelslag te Aardenburg willen veilen, maar toen had zich niemand aangeboden en men moest toen geld geven om de werken te doen uitvoeren door twee onbegoede metselaars. Die aannemers waren Pieter Claessen Noorthouck, afkomstig van Goes, en Jacob De Jonghe. Zij kregen geld om zich de nodige stellages aan te schaffen voor de afbraak. Zij hebben dan de stenen tot hun profijt verkocht en doen wegvoeren. De leider van de afbraakwerken was David van Orient, ingenieur van het land. De burgemeester van Aardenburg, Karel Boussemaer, en de schepenen Cornelis Boot en Cornelis Schepens getuigden dat die kerk nog slechts een ruïne was, dat de muren en het dak gedeeltelijk waren ingevallen, dat het houtwerk en de gewelven niet meer te herstellen waren. Cok Kristoffel De Voocht, beenhouwer van beroep en Court Andriessen, soldaat in de compagnie van kapitein Rolle, legden zo een verklaring af. Zij hadden gezien hoe de Mariakerk daar stond zonder kappe of houtwerk, alleen de muren en de torens stonden nog recht maar die muren waren, vooral aan de zuidzijde, zeer vervallen en op de noordhoek was het gewelf ingestort. Zij ook beweerden dat geen herstel meer mogelijk was en dat de aannemers van de afbraak nog 1000 gulden toe kregen. Ze wisten alles zo goed te vertellen omdat zijzelf twee jaar aan de afbraak hadden geholpen.
Toen lieten de heren van St.-Baafs weten dat de Mariakerk vroeger veel eigendommen bezat en dat hieruit wel de middelen konden gevonden worden om de opbouw van de kerk te Ede te helpen betalen. Ferdinand De Backere antwoordde hierop dat de Mariakerke ‘ontbloot was van middelen’. Ha, zegde St.-Baafs, als de kerk ontbloot is van middelen, wil dit zeggen dat er vroeger wel middelen waren. Maar De Backere verdedigde zich door beroep te doen op het taalgebruik: ‘zoude onse Nederduitse taele niet lijden dat iemand die arm is, ontbloot is van alle middelen?’ zo vroeg hij zich af. Daarbij, zo zegde hij verder, er moet niet gesproken worden over het bestaan van een verdwenen kerk, alleen de nieuwe komt in aanmerking en daar moet St.-Baafs voor betalen.
Natuurlijk was het zo dat de Mariakerk vroeger veel goederen bezat. Deze waren echter grotendeels aangeslagen door de Staten Generaal. Zó erg was het dat, in 1615, een lening van 6000 gulden moest aangevraagd worden om de schulden van de kerk te dempen. De protestanten maakten er toen nog altijd gebruik van, ze hadden een afdak tegen de muren gebouwd zoals dit ook te St.-Kruis
(bij Aardenburg) gebeurde. In 1635 boekte de kerk een tekort van bijna 18.000 pond.
Wat er ook van zij, het proces viel uit ten nadele van St.-Baafs. Dit kapittel moest het tekort van meer dan 1000 pond betalen. Het beschikte niet over voldoende liquide geld en ging een lening aan bij Pieter Soetaert, de zoon van Joos. Dat was een lening van 200 pond. Zij was slechts in 1711 volledig afbetaald.
Zo zien wij hoe katholieken moesten betalen voor protestantse kerken.
Eigenaardig is het feit dat deze protestantse kerk van Ede in 1818 verkocht werd aan de katholieken. De heer Van Vooren uit Aardenburg heeft bewezen dat er in het begin van de 17e eeuw wel veel protestanten woonden te Aardenburg en omgeving, maar dat later veel nieuwe inwijkelingen katholiek waren en dat de hedendaagse bevolking overwegend deze laatste belijdenis aankleeft. Zo had die protestantse kerk te Ede geen reden meer van bestaan en het is te begrijpen dat ze naar de katholieken is overgegaan.
d. verstraete