Nog over ‘bedevaarten bij testament’
Het gebruik bij testament bedevaarten voor te schrijven bestond in West-Vlaanderen nog in de 17e eeuw. Uit die tijd is ons een mooi voorbeeld bekend dat het artikel van A. Viaene (Biekorf, 1962, 289-296) komt aanvullen en de brug slaat naar de 18e eeuw, waarvoor Pastoor Slosse en Jules Pieters gegevens bijbrachten uit West- en Oost-Vlaanderen.
Jonkvrouw Adriana Luucx, echtgenote van Jhr Jakob van Haveskercke en vrouw van Zwevezele, schreef in haar merkwaardig testament, opgesteld op 26 oktober 1627 een lange reeks bedevaarten in die na haar dood moesten gedaan worden (1). Volgens de aantekeningen, die na haar overlijden (ca 1643) op dat document aangebracht werden, heeft men die bedevaarten volbracht. Dat toont aan, gezien de lange tijd tussen het opstellen van het testament en het overlijden van de edelvrouw, dat het hier niet gaat om tijdens haar leven beloofde beewegen. Dit testament steekt in het Familiefonds de Thibault de Boesinghe, Rijksarchief te Brugge, nr. 637.
Hier volgt de lange lijst van bedevaartplaatsen, waar meestal een mis moest opgedragen worden en een kaars geofferd tot zielerust van de overledene.
De vier oudste kinderen van Adriana Luucx moesten rijden ‘buuten de Doornyckpoorte tot Cortryck ende daer doen singhen een messe met een keerse van een pont wit was in het capelleken van Onse Lieve Vrauwe ter Troost’. Vijf vrouwen moesten op beeweg gaan naar ‘Onse Lieve Vrauwe van Gratie’ - er is hierbij geen verdere plaatsaanduiding - waar drie missen moesten opgedragen worden. Eén bedevaarder moest naar Rijsel trekken ‘op de marct in het cappelleken’ en er een mis laten doen ter eer van Onze Lieve Vrouw ‘moeder Godts’. De pelgrimage naar O.L. Vrouw van Kerselare en van Dadizele moest ‘wullens ende barvoets’ gebeuren. Volgende bedevaartplaatsen van Onze Lieve Vrouw moesten nog bezocht worden: de Potterie te Brugge, Westrozebeke, Mesen, Emelgem, waar ‘twee figueren van elck een pont wit was’ moesten geofferd worden, en Kamerijk. Voor deze stad werd de te vereren heilige niet aangeduid. Naar Gistel - klaarblijkend ter eer van Sint Godelieve - moest men twee keer op bee-weg gaan. Te Brugge moesten de kerk van de Karmelieten en ‘de capelle vanden heylighen abt Jacob’ bezocht worden, en de rij wordt besloten met een beeweg naar Sint Margriete te Lichtervelde, naar de kapel van Sint Anna te Kortrijk-buiten en naar Sint Adriaan (te Geraardsbergen?).
Bovendien zou er een pelgrim te Brugge ‘wullens en barvoets’ meegaan in de processie van Onze Lieve Vrouw van zeven weeën en eindelijk moest er iemand te Brugge op ‘Heylich Bloetach’ meestappen ‘in zyn lynwaet inde processie’.
v. arickx