Biekorf. Jaargang 63
(1962)– [tijdschrift] Biekorf–
[pagina 369]
| |||||||||||||||||||
Het volksonderwijs te Pittem
| |||||||||||||||||||
Gemeentelijk onderwijs ten tijde van NapoleonTe Pittem werd het schooltje van koster Jan Retsin - door de Fransen gesloten op 10 Floréal an VI (29 april 1798) - heropend in maart 1800 door zijn zoon Leo RetsinGa naar voetnoot(2). Dit eenvoudig schooltje was ondergebracht in de woning van de kinders Retsin in de Koster- of Verbieststraat. Door het gemeentebestuur werd deze instelling beschouwd als de officiële primaire school van Pittem. Leo Retsin ‘instituteur primaire’ kreeg een gemeentelijke wedde van 25 F per jaar en ontving daarenboven nog een zelfde bedrag als vergoeding voor het aanwenden van zijn woning als gemeenteschool. En voor de jaarlijkse prijsuitdeling betaalde men hem nog een aanvullende vergoeding van 30 F. Zij waren dus te Pittem in orde met de wet. Ook werd bij Leo Retsin wat Frans aangeleerd en het was in de Pittemse dorpsmentaliteit een teken van ‘goede | |||||||||||||||||||
[pagina 370]
| |||||||||||||||||||
stand’ naar de ‘Fransche schoole’ van de koster te kunnen gaan.
Op de gemeente bestonden ook nog meerdere ‘kleine-kinderenscholen’ of ‘bijscholen’, waar door vrouwen of ouderse jonge dochters de catechismus werd aangeleerd aan de kleine kinderen uit het gebuurte, die intussen ook leerden spinnen en breien. Deze ‘spinetteschoolkinders’ vierden jaarlijks op 25 november Sinte Katharina als patrones, terwijl de ‘Fransche schoolkinders’, die heel wat geleerder waren, Sint Jozef of ‘Saint Joseph’ als voorspreker in de hemel aanriepen.
Zo leerde en onderwees iedereen om het best te Pittem tot in 1810.
Het jaar te voren had Jan Jozef Ocket zich op deze gemeente gevestigd, samen met zijn ouders en zijn zuster Francisca, die er een kleine wijn- en likeurhandel uitbaatten. Jan Ocket, die te Pittem een belangrijke rol in het gemeentelijk leven zou spelen, was geboren te Oostende in 1781 en had daar de ‘école de mathématiques’ gevolgd en was nadien bediende geweest ‘dans différentes administrations tant de la marine que de terre’. Later was de familie verhuisd naar Tielt en kwam vandaar, in 1809, naar Pittem afgezakt. Van de stad naar de buiten!
Wellicht bleek de wijnhandel niet winstgevend genoeg te zijn op die buitengemeente, en om zijn talenten een werkterrein te geven opende Jan Ocket in 1810 een lagere school, die onmiddellijk als de ‘école primaire’ van de gemeente beschouwd werd. Jan Ocket werd in zijn onderwijsambt bijgestaan door zijn zuster Francisca, en later ook nog door zijn neef Albert Casimir Ocket. Lijk het bloed, kruipen de talenten waar zij niet gaan kunnen en wij zien hoe Jan Ocket werd, wat wij nu een ‘cumulard’ zouden noemen: hij was de officiële onderwijzer van de gemeente, bediende van de burgerlijke stand op het stadhuis, griffier bij de politierechtbank en verzorgde hoe langer hoe meer het schrijfwerk op het gemeentesekretariaat. Op 15 juni 1815 werd Ocket vast benoemd als nieuwe gemeentesekretaris, maar bleef toch ook gemeenteonderwijzer tot einde 1822.
Meester Ocket bekwam in 1811 een toelating tot het geven van onderwijs, hem verleend door D. Van Hulthem, rector van de Academie te Brussel. De prefekt van het Leiedepartement had hem reeds op 6 maart 1811 een jaarlijkse logementsvergoeding van 200 F toegekend. Tot in 1822 was de ‘Fransche schoole’ van Ocket ingericht in een lokaal van het grote herenhuis van Mevr. de Mûelenaerevan Outryve op de zuidelijke hoek van de Markt en de Kauw straatGa naar voetnoot(3). | |||||||||||||||||||
[pagina 371]
| |||||||||||||||||||
Eerste jaren van de Hollandse TijdDe uitbreiding van het lager onderwijs in de Zuidelijke Provinciën werd na 1815 ernstig door Willem I aangepaktGa naar voetnoot(4). De schoolwet van 1806, die in het Noorden van kracht was, werd nu ook toepasselijk in het onder dat opzicht verachterde Zuiden des Koninkrijks. Het is opvallend hoe op het einde van het Franse regime en onder Willem I talrijke private schooltjes op de gemeente werden geopend en die, terloops gezegd, elkaar vinnige concurrentie aandeden. Meester Jan Ocket was ook een zorgvuldig gemeentesekretaris en uit zijn geordend archief over het onderwijs te Pittem onder Willem I, vallen heel wat konkrete gegevens te rapen. Het programma van zijn school omvatte volgens zijn opgave van 23 december 1817 de volgende vakken: ‘la belle écriture anglaise, la lecture et l'orthographe des langues flamande, hollandaise et francaise, le calcul décimale (sic) et arithmétique ordinaire’. Op zijn inlichtingenstaat van 24 mei 1819 voegt Ocket er nog bij: ‘les principes de morale et de religion chrétienne’. In zijn onderwijs, schrijft Ocket op 23 december 1817, volgt hij de wettelijke beschikkingen van de ‘Maatschappij tot nut van het algemeen’. De dagorde die Ocket in 1816 volgde was nogal eentonig. Omwille van de zeldzaamheid van dergelijke opgaven geven wij dit ‘ordre de l'école’ hierna volledig weer: | |||||||||||||||||||
Ordre de l'école
| |||||||||||||||||||
[pagina 372]
| |||||||||||||||||||
Alhoewel rekenen op zijn programma stond, komt dit vak niet op de dagorde voor. Wellicht hield Ocket zich niet letterlijk aan die al te eenzijdige werkverdeling. Het onderwijs werd zes uur per dag gegeven. De gebruikte straffen om de nalatige of ‘stoute’ leerlingen op het rechte pad terug te brengen waren, schrijft Ocket in 1819, ‘écritures d'exemplaires, verbes et lesons de catéchisme après les heures de classe’. Dus weinig nieuws onder de zon tot op de dag van vandaag. Het aantal leerlingen dat in deze school ingeschreven was schommelde sterk naar gelang het jaargetijde. 's Winters was het schooltje overbevolkt, maar 's zomers liep het bijna leeg. In 1816 waren er tijdens de winder 35 kinderen op school; in 1819, 40 kinderen 's winters en slechts 12 tijdens de zomer. Het betrof in deze instelling kinderen tussen de 10 à 12 jaar oud die reeds voordien een of andere ‘bijschool’ hadden bezocht. Het schoolgeld bedroeg 15 à 20 cent Brabantse per maand (1816), doch enkele leerlingen van onvermogende ouders werden ook toegelaten, waarvoor de gemeente een toelage van 25 gl. per jaar vastlegde. Op het einde van het schooljaar hield Ocket grote wedstrijden per vak voor de ‘prix de la commune’. De laureaten in de vakken catechismus, lezen, ‘taille des plumes’ en van diktee ontvingen een zilveren medaille en een Frans prijsboek. Onder de uitgereikte prijsboeken in 1813 vinden wij o.m. de volgende titels: Morceaux choisis van Fénélon, Buffon en Bourdaloue; L'écolier chrétien, La mort d'Abel, Merveilles de la nature en France, Catéchisme de Fleury, enz. Feitelijk was de school van Ocket, gewapend met zijn toelating van de rector van de Brusselse academie, de enig wettelijk toegelaten onderwijsinstelling van de gemeente. Op 12 november 1816 werd Ocket door Willem I met een rijkswedde bedacht van 150 gulden per jaar. Bij besluit van de Gouverneur van West-Vlaanderen van 21 januari 1818, in uitvoering van het K.B. van 9 september 1817, moest elke schoolhouder uit de provincie zich aanbieden voor de provinciale onderwijsjury, die de bekwaamheid van elke kandidaat-onderwijzer zou onderzoekenGa naar voetnoot(5). Alleen zij die het bekwaamheidsgetuigschrift veroverden mochten onderwijs geven, terwijl de klandestiene onderwijzers door de gemeentebesturen moesten opgespoord en aangeklaagd worden. De schoolhouders te Pittem, die het vereiste getuigschrift bekwamen, maakten rond hun nu officieel erkende capaciteiten de nodige reklame om de school van Ocket nog meer concurrentie aan te doen. Einde 1818 kloeg meier Pruuost, of juister de gemeentesekretaris-onderwijzer Ocket, bij de distriktkommissaris over | |||||||||||||||||||
[pagina 373]
| |||||||||||||||||||
de talrijke schooltjes op de gemeente en over het wantrouwen dat tegenover zijn school bestond. Hij schrijft o.m.: ‘... il ne devrait point en exister d'autres (écoles), pour la raison toute simple que, si dans une commune il existe un instituteur pensionné du gouvernement et un autre qui exerce sur son simple certificat de capacité ou sans, les parents des élèves les dirigent sur ces écoles, parce que les écclésiastiques qui abusent de la crédulité du peuple de la campagne, les font entrer dans ces écoles ou ils enseignent à leur volonté...’. Begin 1819 dacht het gemeentebestuur er aan, op aandringen van hogerhand, het bijschooltje van Petrus Tavernier (zie verder) aan te nemen en hem een toelage te verlenen van 25 gl. per jaar. Dat was niet naar de zin van Ocket ‘puisque sous le régime français, il n'y avait également qu'un seul établissement de ce même genre... car on ne peut pas supposer que ce soit le grand nombre d'écoles qui peut contribuer à la faire fleurir...’. Hoe langer hoe meer werd Ocket in beslag genomen door zijn bezigheden op het gemeentehuis en door zijn andere functies op de griffie van de politierechtbank en als sekretaris van het armbestuur. De eisen door de regering ten aanzien van het onderwijs gesteld, vooral dan aan de onderwijzers die, zoals Ocket, een niet te versmaden rijkswedde genoten, werden met de dag groter. Ocket vond geen tijd om, zoals zijn collega's met rijkswedde, gedurende de zomermaanden van 1821 te Brugge de ‘pedagoog-lessen’ te volgen, om de nieuwe verbeterde methode te bestuderen. Dat viel niet in de smaak van de heren van de provinciale onderwijsjury, die vernomen hadden in augustus 1821 dat de school van Ocket opge-houden had te bestaan bij gebrek aan leerlingen. Het was wel zo, dat de andere dorpsschooltjes van b.v. Petrus Tavernier en Leo Retsin meer bezocht werden dan de gemeenteschool. Inmiddels was Francisca Ocket, die haar broer bijsprong op school, in mei 1821 getrouwd met deurwaarder Dom. Verhuist, zodat het onderwijs in de gemeenteschool fel achteruit was gegaan. Jan Ocket nam ontslag als onderwijzer op 9 november 1822 en overleed te Pittem op 10 juni 1833. De aankoop en verbouwing van een schoolgebouw en moeilijkheden rond de benoeming van een nieuwe gemeenteonderwijzer, stelden de aankomst van meester Ocket's opvolger enkele maanden uit, zodat er tot juli 1823 geen onderwijs in de gemeenteschool gegeven werd. | |||||||||||||||||||
De nieuwe gemeenteschool 1818-1823Zoals boven aangestipt, werd het officieel lager onderwijs tot 1809 verstrekt ten huize van de onderwijzer Retsin in de huidige Verbieststraat en daarna, ten tijde van Jan Ocket, in een lokaal | |||||||||||||||||||
[pagina 374]
| |||||||||||||||||||
van het grote herenhuis van Mevr. Gregorius de Mûelenaere- van Outryve op de Markt. Na 1815 werd de bouw van scholen en onderwijzerswoningen door de regering sterk aangemoedigd of zelfs aan de gemeenten verplichtend gemaaktGa naar voetnoot(6). Te Pittem verliep dit niet zonder moeilijkheden. Reeds bij de benoeming van Ocket als onderwijzer te Pittem bij K.B. van 12 november 1816, drong de regering aan bij het gemeentebestuur de tot dan toe voorziene huisvestingsvergoeding voor de onderwijzer te gebruiken voor de bouw of aankoop van een schoollokaal. Dat voorstel viel in goede grond. Eerst werd gedacht het mooi gelegen stuk bouwgrond ten noorden van het gemeentehuis te kopen: ‘le plus convenable qui existe dans cette commune tant pour sa bonne situation au centre, que pour sa belle exposition sur la partie la plus élevée de l'endroit’, schrijft meier Pruuost in december 1817. Doch met het bouwen van een school en een huis zouden de onkosten wel 6000 gl. bedragen, en dat was blijkbaar te veel. Het zou voordeliger zijn een goed gelegen woning aan te kopen en die te laten verbouwen. De keus van de gemeente viel eerst op de gekende herberg en brouwerij ‘De Kroon’ op de Markt, maar daarvoor werd ook 4500 gl. gevraagd, wat weer te veel was. Verscheidene andere projekten werden naar voor gebracht, tot uiteindelijk een overeenkomst werd bereikt met We Pieter Beel-Van Severen, die bereid was haar eigendom, bestaande uit twee oude woonhuisjes gelegen wat ten noordwesten van het gemeentehuis, te verkopen. In zijn beraadslaging van 8 april 1818 stelde de gemeenteraad zich voor deze huisjes aan te kopen voor 2500 gl. Nederlandsch of 2142,88 gl. Brabantsch, te betalen in gelijke jaarlijkse derden en met in genottreding op 1 mei 1819. Een K.B. van 23 december 1817 voorzag reeds een toelage van 800 gl. aan de gemeente Pittem ‘pour le prompt achat d'un local pour l'instruction publique’. Na het gunstig advies van de provinciale onderwijsjury van 19 september 1818, keurde het College van de gedeputeerde staten van West-Vlaanderen op 20 november 1818 het Pittemse voorstel goed en machtigde het gemeentebestuur tot de aankoop van die twee huisjes over te gaan onder de voorgestelde voorwaarden. De verkoping ging door váór notaris J.F. Vermeulen te Pittem op 7 januari 1819. Dit eigendom vormt de kern van de tegenwoordige gemeentegebouwen, gebruikt door de Katholieke Jongensschool te Pittem. Het verbouwingsplan | |||||||||||||||||||
[pagina 375]
| |||||||||||||||||||
van de provinciale architect Van Caneghem van 6 maart 1819 voorzag een merkelijke verbetering van het zuidelijk gelegen huisje dat moest dienen als schoolhuis, terwijl het andere huisje veranderd zou worden in een ruim klaslokaal. De onkosten van deze werken werden op 1400 gl. geraamd. Er kwam echter een grote moeilijkheid opdagen toen bleek dat het verkochte eigendom stond op cijnsgrond die toebehoorde aan de Prins de Croy, voormalig heer van Pittem. Van dit belangrijk feit werd geen melding gemaakt in de notariële akte en door deze toestand werden de belangen van de gemeente in zekere mate geschaad. Hiertegen werd verzet aangetekend door de distriktkommissaris, die van deze toestand op de hoogte was geraakt. Op 8 mei 1820 gaf deze ambtenaar bevel aan het gemeentebestuur van Pittem de betalingen op te schorten en de reeds betaalde sommen van de verkoopster terug te vorderen. Het gemeentebestuur van zijn kant hield er echter aan in het bezit te blijven van dit eigendom en achtte dat de koop wel geldig gesloten was. Het voerde daarbij aan dat iedereen van deze situatie op de hoogte was, want, met de grond inbegrepen zou de verkoopswaarde veel hoger gelegen hebben. De hogere overheden bleven op hun ingenomen standpunt en op 10 mei 1820 vernietigde het College van de gedeputeerde staten te Brugge zijn akkoord van 20 november 1818. Het eiste ook verbreking van het aankoopskontrakt en de onmiddellijke terugbetaling van de reeds betaalde sommen. Anderzijds wilde de verkoopster, We Beel, hiervan niet horen, daar de huisjes reeds twee jaar onbewoond waren en veel schade hadden geleden. De strooien daken waren rot en alle ruiten aan stukken. In plaats van het tot een proces te laten komen, zocht het gemeentebestuur tot een wijzer oplossing te komen. Met dat doel had het gemeentebestuur, in de persoon van schepenvrederechter Amerlinck, onderhandelingen aangeknoopt met Baron Jacques Philippe Pecsteen de Sweveseele, gevolmachtigd zaakwaarnemer van Prins Auguste Philippe de Croy, wonende te Diilmen in Westfalen. Baron Pecsteen was onmiddellijk bereid de betwiste cijnsgrond, groot 18 a 15 ca, aan de gemeente Pittem af te staan voor de geringe som van 308,57 gl., waar de werkelijke waarde heel wat hoger lag. Van haar kant wilde de verkoopster, We Beel, de overeengekomen verkoopprijs verminderen met 20 pond of 103,15 gl. Op 26 oktober 1821 verklaarde de Pittemse gemeenteraad zich akkoord met deze voorstellen ‘tot heyl van het onderwys’. Tegenover deze gunstige wending herzag de provinciale overheid op 24 december 1821 haar vroegere beslissingen en machtigde het gemeentebestuur van Pittem over te gaan tot de aankoop van de cijnsgrond en de verminderde verkoopprijs van de huisjes te aanvaarden. Op 2 april 1822 werden deze twee aanvullende notariële akten gepasseerd voor notaris C. de Roo te Tielt. | |||||||||||||||||||
[pagina 376]
| |||||||||||||||||||
Nu konden de dringend geworden herstellings- en verbouwingswerken volgens het plan van 1819 uitgevoerd worden. Deze gebeurden ‘by economie’ onder het toezicht van schepen Amerlinck tijdens de maanden augustus 1822 - februari 1823. In februari 1824 werd de tuin aangelegd en de doornhagen geplant door hovenier Pieter Roozeboom. De totale onkosten bedroegen 949,11 gl. Het nieuw klaslokaal was 8,70 m lang op 6,50 m breed en 3 m hoog en was geschikt voor 85 kinderen. Tijdens de zomer van 1823 werd de nieuwe school in gebruik genomen door de opvolger van Jan Ocket, nl. de pas genoemde gemeenteonderwijzer Ignatius Scherpereel. v. arickx |
|