Biekorf. Jaargang 63
(1962)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 321]
| |
[Nummer 10B]De opkomst van de aardappelteelt
| |
[pagina 322]
| |
Stand van de historische verkenningMet de opkomst van de aardappel in West-Vlaanderen bedoelen wij dus het ogenblik en de wijze waarop zijn eetbare eigenschappen voor het eerst op grotere schaal werden geëxploiteerd, zelfs al was de plant sinds lang bekend. In 1859 reeds vermeldt L. Torfs de kartuizer Robert Clark uit 1620 en schrijft hij een hooggestemde lofrede op Antoon Verhuist uit Brugge, die de aardappel ten koste van veel offers en onbegrip in zijn omgeving zou verspreid hebben. ‘Le modeste Verhuist auquel on aurait dû élever une statue’Ga naar voetnoot(1) viel evenzeer in de gratie van latere schrijvers, die nog verder gingen in hun loftuitingenGa naar voetnoot(2). Er werd ontdekt dat Verhuist een brugs hovenier was en dat hij geboren werd ‘aan de poorten van Brugge. Wanneer men de Sint-Katelijnepoort uitgaat, kan men de kleine hoeve, die Verhuist toebehoorde en in 1860 nog bestond, misschien nog zien’. In 1702 zou hij een kosteloze aardappeluitdeling hebben gehouden voor zijn confraters in de hoveniersgilde van St.-Dorothea te Brugge. ‘Zelfs op de markt van Brugge moest Verhuist de boeren dwingen zijne vruchten gratis aan te nemen en naar huis te dragen. In 1713 aten de Engelsche soldaten, onder de oogen van iedereen de Verhulstplant; dit was een goed voorbeeld! 't Duurde niettemin tot den jare 1740, eer men op de markt van Brugge aardappelen verkocht’Ga naar voetnoot(3). Ook De Potter en Broeckaert delende mening dat ‘de pachter Antoon Verhuist door vaderlandschen ijver gedreven’ aardappelen uitdeeldeGa naar voetnoot(4). Ook zij verwijzen naar de Engelse soldaten in 1713 en de Brugse markt van 1740. Een laatste merkwaardig overzicht van de personen die in de verspreiding van de aardappel een rol speelden, werd in 1937 geleverd door de bekende historicus der wetenschappen Prof. Dr. A.J.J. Vande Velde uit GentGa naar voetnoot(5) Bij ons vangt de rij aan met de beroemde botanicus Carolus Clusius. Deze kreeg in 1588 twee aardappelstruikjes van Philip de Sivry, heer van Walhain en gouverneur van Bergen in Henegouwen, die ze op zijn beurt het jaar voordien ontvangen had van | |
[pagina 323]
| |
de pauselijke legaat te Brussel, bij wie de aardappel zelfs als groente werd gekweekt. Verder wordt melding gemaakt van Robert Clark, een Engelse kartuizer die in 1620 rond Nieuwpoort de aardappel verspreidde. Kanunnik Frans van Sterbeeck uit Antwerpen had in 1660-1664 in zijn kruidtuin aardappelplanten staan. Hij geeft er een beschrijving van en een afbeelding. Vóór hem had Dodoens dit ook reeds gedaan in zijn befaamd kruidboek ‘dewelcke dezelve uyt Petrus Hondius ghenomen heeft’Ga naar voetnoot(6). Dan komt Verhuist aan de beurt en wat wij zopas aanhaalden. Uit deze gegevens valt het moeilijk uit te maken hoe de verspreiding van de teelt verliep en van wie deze eigenlijk uitgegaan is. Schijnbaar zijn er zelfs tegenstrijdigheden: Clark die in 1620 aardappelen verspreidt en van Sterbeeck die in 1675 de plant nog als een zeldzaam gewas beschrijft... Getuigenissen uit procesbundels, waarin het tienderecht over deze nieuwe teelt werd betwist, brachten aan het licht dat de aardappel, althans in Brabant, in het begin der jaren 1700 begon gekweekt te wordenGa naar voetnoot(7). Keizer Karel V had immers in 1520 bepaald dat voortaan alle nieuwe vruchten vrij zouden blijven van tienderecht. De tiendeheffers lieten nochtans niet na, telkens wanneer een nieuwe teelt een zekere uitbreiding nam en belangrijk genoeg werd om te vertienden, tegen de letter en de geest van Keizer Karels wettelijke beschikking in, hun heffing te eisen. Het kwam steeds tot processen, zo typisch voor die jaren, waarin de protesterende boeren het opnamen voor hun goed recht, maar ook gewoonlijk door onze spitsvondige hoven en raden, aan het kortste einde trokken, wat Keizer Karel ‘saligher memorie’ er ook mocht hebben over gedacht. De waardevolle getuigenissen in deze processen, waaruit steeds vrij nauwkeurig een begindatum voor de teelt kan afgeleid worden, werden afgelegd om aan te tonen hoelang de teelt reeds bedreven werd zonder tiendeheffingen. Er zijn zulke verklaringen bekend voor verschillende streken van het land, o.m. voor Brabant en Oost-Vlaanderen. Mede met gegevens uit het buitenland kon men vaststellen dat de aardappel zich in onze streken en de buurlanden ongeveer van west naar oost heeft verspreidGa naar voetnoot(8). | |
[pagina 324]
| |
Teelt in West-Vlaanderen 1680-1700Getuigenissen uit West-Vlaanderen waren tot hiertoe niet voorhanden, zodat het onbekend is welke plaats onze gouw inneemt in deze ontwikkeling. Door zijn ligging in het uiterste westen nabij de zee kan men nochtans licht vermoeden dat West-Vlaanderen een interessante schakel in deze ontwikkeling zal geweest zijn. In 1723-24 werd er een proces gepleit tussen de hoofdmannen en pointers van Klerken, Esen, Zarren, Woumen en Merkera tegen het Kapittel van Sint-Donaas te Brugge, de abdijen van Anchin en van Sint-Maartens te Doornik, mitsgaders heer en meester Jan Baptist vanden Bogaerde, en de heren van Pamele en Nieulandt als tiendeheffers in deze gemeenten. Het bestuur van het Brugse Vrije kwam zijn onderzaten te hulp en stelde in april 1723 pensionaris de la Villette aan om ter plaatse inlichtingen in te winnen ‘tot verificatie van het planten ende opdoen der vruchten ten processe questieus’. Het ging hier immers niet alleen over aardappelen, maar ook over hop, tabak en koolzaad. Op 2 november mocht hij een brief schrijven ‘aen de respective casselrien deser provintie ten effecte van het vernemen ofter in hemlieden respective prochien stucx ende ackers ghewyse buyten de lochtynghen gheplant wordt den touback, aerde appelen, hoppe ende coolsaet ende ofte daer van thiende wert betaelt, met voorder jnkennen vande zaeken die syn hebbende de prochien onder ons ressort van Eessen, Zarren, Woomen, Clercken ende Merckem’Ga naar voetnoot(9). De ondervraging van de betrokken landslieden gebeurde ten dele op het stadhuis van Diksmuide door de stadsschepenen op 20 en 21 april 1723. Te Diksmuide verschenen 21 personen. In totaal werden er niet minder dan bij de 60 getuigenissen verzameld, waarvan de volgende verklaringen preciese dateringen bevatten: 15 uit Esen, 14 uit Klerken, 11 uit Zarren, 2 uit Woumen, 2 uit Werken, 2 uit Merkera en 4 van buiten de kasselrij. Deze vier vreemde getuigenissen bespreken we verder. Alle getuigenissen uit het Vrije verklaren dat de aardappel reeds vóór 1698-1700 veldgewijs werd geteeld. De meeste getuigen wijzen de jaren 1690-1698 aan als de eerste jaren waarin ze de aardappelen algemeen zagen verschijnen. Een paar van deze getuigen zijn tamelijk jong (39, 41) en hun getuigenis geldt dus alleen voor hetgene zijzelf konden zien. De overigen, die 1690-1698 opgeven, spreken alleen van het tijdstip waarop zij zelf voor het eerst aardappelen op hun eigen akkers hebben verbouwd zonder tiende te betalen. | |
[pagina 325]
| |
Meer aandacht verdienen de volgende verklaringen. Jan Hassels fs. Jans van Esen, 50 j. oud, zegt dat hij ‘heeft weten planten de haerdappels van in de leste van de jaeren 1680’. Evenzo Niklaas Maes fs. Gillis, 63 j. oud (Esen), die 1688 opgeeft als zijn verste herinnering. Pieter de Cramer fs. Pieter, 62 j. (Esen), getuigt dat hij ‘over beth dan 40 jaeren van syn ghedencken de aerdappels heeft weten planten’. Charles Sonneville, 65 j. oud, geboren te Woumen, maar sinds 43 jaar te Esen, weet er aardappelen groeien sinds 37 of 38 jaar. Frans Rosleau fs. Carel, 53 jaar, sinds 20 jaar pointer en kerkmeester te Esen, herinnert zich nog goed dat er 40 jaar vroeger aardappelen stonden op de hoeve van een zekere Jan de Backere te Esen. Jacob van Lichtervelde fs. Michiel, 60 j. oud, geboren te Woumen, maar sinds 30 jaar landbouwer te Esen, getuigt dat hij voor 38 jaar aardappelen stuksgewijze zag planten. o.m. bij de Esenkapel, tussen Esen en Diksmuide. Hij plantte zelf aardappelen sinds 28 jaar. Clement Wallyn fs. Clement, 60 j. oud, uit Zarren, verklaart dat er op zijn dorp een belangrijke aardappelteelt bestond 30 à 40 jaar geleden. Jacques van Blaere, f. Jan, 66 j., geboren te Esen kon aardappelen aanwijzen te Esen 40 jaar geleden. Jan Theunynck fs. Jacob van Zarren, 49 j. oud, wist altijd aardappelen staan, zover zijn geheugen reikte. Enzovoort... Al deze getuigen spreken van aardappelen die geplant werden in de jaren 1680, zo ver dus als hun eigen herinnering kon teruggaan. Het werkelijke begin ligt dus nog dieper in het verleden. | |
Teelt in West-Vlaanderen vóór 1680Hier volgen nu de meest merkwaardige verklaringen, die nauwkeurig genoeg zijn om te aanvaarden dat de aardappelteelt in deze streek inderdaad nog merkelijk ouder is dan 1680. Jacob de Secq fs. Pieter, 72 j. oud, geboren te Handzame, hoofdman van Zarren van 1693 tot 1715, pointer sinds 30 jaar, sedert 49 jaar te Zarren woonachtig, zegt dat er te Zarren al meer dan 48 jaar geleden aardappelen veldgewijs werden geplant. Hij zal dus bij zijn aankomst te Zarren rond 1675 aardappelvelden hebben gezien. Hij geeft de namen op van drie boeren uit zijn gebuurte bij wie hij aardappelen zag staan: Joos Velde, Pieter Matten en Jacob van Hontsbrouck. De teelt kon toen gerust al enige jaren actief beoefend zijn, daar er in 1675 alleszins op zijn minst drie aardappelvelden waren in deze éne gemeente. Jan Ussele fs. Frans, 70 j. oud, uit Zarren, en dus geboren rond 1653, verklaarde dat het koolzaad er reeds 50 jaar was en dat hij ‘van al syn gheduncken en voor date van de geciteerde (50) jaeren naer de aerde peiren heeft weten planten aerde appelen’. Ook dit getuigenis gaat terug tot het begin der jaren 1670. Albert vanden Driessche fs. Maximiliaan, 54 j., van Zarren, ‘een | |
[pagina 326]
| |
cleynen jonghen synde heeft selve in gheleyt de aerdappels’. Geboren rond 1669, komen we weeral in de jaren 1670. Jan Deldaele fs. Pieter, 60 j., uit Klerken, die sinds 20 jaar de parochie vertiendt, weet dat er te Klerken aardappelen op akkers stonden 47 à 50 jaar geleden. Dit is dus rond 1673-1676. Pieter Quintens fs. Pieter, 63 j., van Merkem, maar in 1723 wonend te Zarren, heeft sinds alle geheugenis aardappels weten staan te Merkem. Hij was geboren omstreeks 1660; zijn geheugen reikt bijgevolg tot de jaren 1670. Pieter de Vos uit Esen, 80 j. oud, lange tijd berijder van Woumenambacht, herinnert zich de eerste aardappelen in zijn streek te hebben gezien te Esen, Zarren, Klerken, Merkem en Werken, ten minste 50 jaar geleden, dus in de jaren 1670 of vroeger. Jan Roseeuw, 77 j. uit Esen, wist bepaald dat er sinds 50 jaar aardappelen stonden te Esen. Maerten van Daele, 73 j. uit Klerken, wist aardappelen staan ‘van in zijn jonckheyt’. Gillis Gheysen, 78 j. oud, wonend te Zarren, heeft zelfs nog zijn ouders geholpen bij het aardappelen planten. Ook dit getuigenis loopt terug tot de jaren 1670 of nog vroeger. Ook Jacques Bogaert, 72 j. oud, uit Klerken, weet dat hij 8 à 10 jaar oud was, dit is dus rond 1659-1661, toen hij zijn ouders moest helpen op het aardappelveld. Al deze verklaringen bevestigen bijgevolg het bestaan van een akkergewijs bedreven aardappelteelt in het begin der jaren 1670 en zelfs nog vroeger, in verschillende gemeenten in de streek van Diksmuide, en wel gestaafd met namen en details die geen twijfel laten. Hoe oud was de aardappelteelt in deze streek dan wel? Denkelijk nog enkele jaren ouder dan 1670. Een paar getuigenissen schijnen dit trouwens te laten vermoeden (de Vos, Esen; van Daele, Klerken; Gheysen, Zarren; Bogaert, Klerken). Een teelt die in het begin der jaren 1670 reeds tamelijk bekend en verspreid was in verschillende aan mekaar palende dorpen, gaat ongetwijfeld terug tot een begin dat een heel tijdje vóór 1670 moet liggen. Ook is het betekenisvol dat niemand meer de namen van de eerste aardappelkwekers in deze dorpen kon aangeven, iets wat elders soms wel gebeurde. De teelt was er dus al zover mensengeheugenis strekte en nog vroeger. Maar toch zal het begin wel niet zo heel ver vóór 1670 liggen, want vele getuigen kunnen opgeven wanneer zij op hun eigen akkers begonnen zijn met aardappelen te planten. In verschillende gevallen was dit maar rond 1680-1690, ook bij landbouwers die in 1723 reeds tamelijk oud waren. We staan hier dus voor een teelt die al bekend is, maar nog verder ontwikkelt. De aardappel was toen zeker nog niet ‘het’ populaire volksvoedsel van een eeuw later. | |
[pagina 327]
| |
Getuigenis van Lord BelhavenDat de aardappel in onze gewesten reeds vroeg doorgebroken was, en dat 1670 voor West-Vlaanderen een betrouwbare datum is, leert ons eveneens een belangrijke passage uit een minder bekend werkGa naar voetnoot(10) van de Schotse Lord Belhaven (1656-1708), een militair, politieker en zakenman die onze streek bezocht vóór 1699. Alhoewel de Ieren en de Engelsen merkelijk vroeger dan in Vlaanderen de aardappel kweekten en aten, geeft Lord Belhaven aan de landlieden de raad aardappelen te planten: ‘The Flandrian Bovvers make so much use of this Root (= de aardappel) and had such plenty thereof, that both the Confederate and French Army found great support thereby by feeding the common Soldiers most plentiously, it is both delicious and wholesome’ (p. 32). Het getuigenis van Lord Belhaven (geb. in 1656) ligt vóór 1699 en zijn verklaring slaat zeker niet op toestanden van vóór 1675. Liefst later, en wellicht rond 1690, uit de tijd van de oorlogen der Liga van Augsburg (1688-1697), toen er inderdaad Engelse troepen in midden West-Vlaanderen voorbijtrokkenGa naar voetnoot(11), ofwel even na 1695, toen Belhaven als zaakvoerder van de in dit jaar opgerichte ‘Scottish Trading Co’ onze streek kan bezocht hebbenGa naar voetnoot(12). Waar Lord Belhavens tekst ook in de tijd te situeren is, de daar vermelde gegevens onderstellen in alle geval een ontwikkeling die reeds decennia aan de gang moet zijn geweest, zodat zijn citaat overeenkomt met de gegevens die wij konden halen uit de procesgetuigenissen. | |
De verdrongen aardpeerBenevens waardevolle inlichtingen over het tijdstip van het begin, bevatten de getuigenissen ook toevallig gegevens over de teelt die door de opkomst van de aardappel op de achtergrond werd geduwd, namelijk de aardperen of topinambours (helianthus tuberosus). Een getuige, Jacob de Coninck fs. Christiaen uit Esen, zegt dat hij ‘aerde-appelen heeft gheplant naerdat hy uut ghesmeten hadde aerdepeiren die hy beghinnende de lantsueringhe aldaer hadde ghevonden’, rond 1696-97. Een andere uit Zarren, Jan Ussele fs. Frans, deelt mee dat hij van al zijn geheugen ‘en voor daete van de geciteerde (vijftig) jaeren, naer de aerde peiren heeft weten planten aerde appelen’. | |
[pagina 328]
| |
De aardpeer is een plant die, naar men algemeen onderstelt, uit Canada op het einde der 16e eeuw in Europa werd ingevoerd. Petrus Hondius, een predikant te Terneuzen, dichter en botanicus, zou de grote verspreider ervan geweest zijn. In 1621 publiceerde hij een beschrijving van de aardpeer. Van Zeeland uit geraakte de aardpeer ook in Vlaanderen bekend, maar Zeeland is steeds het zwaartepunt van deze teelt gebleven. Benevens de twee teksten betreffende Esen en Zarren zijn ons slechts aardperen bekend te Pittem in 1695Ga naar voetnoot(13). Buiten onze provincie was ze als teelt zeer zeldzaam, tenzij sporadisch in de ArdennenGa naar voetnoot(14). De aardpeer is dus nooit zeer ruim verspreid geraakt, en na de 17e eeuw, t.t.z. na de doorbraak van de aardappel, is ons zelfs geen enkel geval meer bekend, tenzij in onze tijd een paar aanplantingen in de streek van Aalst en enkele percelen gedurende de laatste oorlog. De teelt verviel eenvoudig tot een rariteit uit de moestuin. De aardpeer vertoont veel gelijkenis met de aardappel. Beide gelijkgebouwde benamingen wijzen er trouwens reeds op. De knollen van de aardpeer zijn ook bruikbaar in de veevoeding en zijn, zorgzaam toebereid, soms eetbaar door de mens, wanneer de knollen 's winters in de grond blijven zitten om ze door de vorst zoeter te doen worden. Het lange lover van de aardpeer geleek goed op het lange aardappellover der oudste aardappelvariëteiten, ‘somwylen acht voeten of meer lanck’Ga naar voetnoot(15), heel wat langer dan het lover van onze hedendaagse soorten. Ook in het taalgebruik ligt de aardpeer dicht bij de aardappelGa naar voetnoot(16), want de aardappel werd een tijdlang ook aardpeer genoemd. De eerste die dit optekende was kanunnik van Sterbeeck. ‘Hier te lande worden sy Aerd-peiren ghenaemt’, zegt hij van de aardappelGa naar voetnoot(17). Het Westvlaams Idioticon van De Bo (1873) geeft ook de benaming aardpeer voor aardappel, hierin nagevolgd door het Kruidwoordenboek van Samyn. De Bo zal deze aardappelnaam wel bij van Sterbeeck hebben gevonden, en hem niet meer hebben geplukt uit het levende Westvlaams der vorige eeuwGa naar voetnoot(18). | |
[pagina 329]
| |
De twee getuigenissen over de aardperen bevestigen dat de aardappel de plaats innam van de aardpeer. Onze boeren, de beste en technisch meest onderlegde van West-Europa, zullen vlug de voordelen van de aardappel gezien hebben tegen de aardpeer. Aardperen zijn zo taai dat ze vele jaren naeen in het land weer opschieten als een onverwoestbaar onkruid. De wilde flora van Zeeland kent nu nog de verwilderde aardpeer langs boord en kant, als een blijvende getuigenrest van de tamme aardperen die er vroeger geteeld werdenGa naar voetnoot(19). Een ander voordeel van de aardappel is dat hij zo lang niet op het veld moet blijven als de aardpeer, die steeds moest overwinteren. Vooral dit laatste argument zal in onze streken, waar er steeds akkerruimte te weinig was, de aardpeer vlug doen vervangen hebben door de aardappel, die trouwens in kweekwijze en bemesting in niets van de aardpeer verschilde, iets wat een vlotte overgang niet weinig vergemakkelijkteGa naar voetnoot(20). De aardappel heeft in de loop van zijn verspreiding doorheen Europa trouwens nog andere knolgewassen ontmoet, die hij geheel verdrong. Een voorbeeld hiervan is de aardnoot of aardaker (lathyrus tuberosus), die reeds in 1527 te Brielle in Holland voorkomt. Aardakers zijn in Vlaanderen niet te vinden, maar de teelt schijnt enige uitbreiding te hebben gehad in Nederland. In de 18e eeuw ‘wordt de aardappel een gewoon bestanddeel van het dagelijkse voedsel; wij zien ze op zeer vele veren en schuitdiensten, naast aardakers, vervoerd worden’. Later, in de 19e eeuw, worden aardakers alleen nog vermeld nevens de ajuinen, als een groente, op de Zuid-Hollandse eilandenGa naar voetnoot(21). | |
Van de proeftuin naar het veldDoor wiens toedoen zijn nu de aardappelen in West-Vlaanderen van de plantenverzameling op de akker geraakt? Alleszins niet door Verhuist. Na hetgene hierboven werd geschreven, zullen we liever aannemen dat Verhuist niet de eerste knollen propageerde, maar veeleer, als hovenier, een verbeterde variëteit van eigen vinding ingang wilde doen vinden. De zorgzame, oplettende, en soms vernuftige hovenier is beter geplaatst dan onze boeren om een plant te veredelen door nauwkeurige bewerkingen, kruisingen en zo meer. Aldus kan Verhuist de verspreiding van een beter eetbare soort aan de meer kieskeurige stedelingen hebben bekendgemaakt, maar verder gaat zijn verdienste niet. | |
[pagina 330]
| |
Er is werkelijk niemand die beter in het schema der aardappelverspreiding te onzent past, dan de Engelse kartuizer uit Nieuwpoort. Robert ClarkGa naar voetnoot(22). De Engelse kartuizers zijn te Nieuwpoort toegekomen in 1626Ga naar voetnoot(23). Ze kwamen van Mechelen. Ook dit kan een verre aanduiding zijn. Het is immers geweten dat Clusius, die al aardappelen plantte in 1588, dit juist te Mechelen deed, in de tuin der heren van Pitzenburg. Clark kan dus te Nieuwpoort planten hebben gevonden die meegebracht waren van Mechelen. Waar Clark zijn aardappelstruiken vandaan haalde, zal wel altijd een raadsel blijven, daar hij in 1626 bij de stichting nog niet te Nieuwpoort in het klooster was. In 1629 was hij nog werkzaam als priester in Engeland, en hij kan dus bij zijn komst te Nieuwpoort rechtstreeks uit Engeland, waar de aardappel ook bekend was, Engelse aardappels hebben binnengebracht. Pater Clark verbleef alleszins te Nieuwpoort in 1650, waarschijnlijk al een hele tijd vroeger dan 1650. Hij stierf er op 31 december 1675. Een andere Engelse kartuizer te Nieuwpoort, James Long, stelde in 1743 de biografie op van Robert Clark in een uitgebreid handschrift over de Engelse kartuizers te NieuwpoortGa naar voetnoot(24). Clark was de nederigheid zelve en weigerde alle ambten die hem aangeboden werden in het klooster. Hij schreef een twintigtal boeken in verzen, die alle in handschrift gebleven zijn. Van enige activtieit in verband met de aardappelteelt in het Nieuwpoortse is evenwel nergens sprake. Clarks biograaf achtte dit blijkbaar te min voor iemand die aan zijn tijdgenoten als een literaire begaafdheid voorkwam. Dat Clark nochtans een meer dan gewone interesse had voor de landbouw is zeker. Kartuizers bedrijven elk een eigen tuintje en in het klooster droeg hij de veelbetekenende bijnaam ‘Grain’, graantje! Wat laat vermoeden dat ‘graantje’ begaan was met landbouwproblemen en meer aan nuttige planten dacht dan aan bloemen. Waarom ook zou de traditie hem lange tijd na zijn dood anders nog aangewezen hebben als de man van de aardappelen? Ook aan tijdgenoten was zijn bemoeiing met de aardappel bekend, met name aan de botanicus van Sterbeeck uit Antwerpen. Van bij zijn aankomst te Nieuwpoort, na 1629, zal hij dus actief de aardappel hebben gepropageerd en misschien heeft hij de variëteiten zelfs verbeterd in zijn tuintje. De aanwezigheid van aardappel- | |
[pagina 331]
| |
velden in het Diksmuidse rond 1670, de vroegst bekende in het ganse land, wijzen naar Nieuwpoort. Tussen 1629-1650 en 1670 is er juist tijd genoeg om de verspreiding van de aardappel naar deze oorsprong te verklaren. | |
Verspreiding van west naar oostHoe is de aardappelteelt nu verder het oosten van het land ingetrokken? Vanuit de streek van Nieuwpoort komen we dus rond 1670 in de omgeving van Diksmuide, zoals de getuigen uit het proces in 1723 klaar aangeven. Getuigenissen van die aard zijn meer nauwkeurig en betrouwbaar dan het jaartal waarin aardappelen toevallig voor het eerst genoteerd worden, bijvoorbeeld in boedelbeschrijvingen. ‘Wat aerdappels’ die te Rumbeke in 1708 in ‘den lochtynck’ van Jooris Dhert stonden en de ‘2 hondert lants ardhappels’ in 1710 ook te Rumbeke, zullen daar wel niet de eerste geweest zijnGa naar voetnoot(25) Evenzo de in 1712 voor het eerst toevallig vermelde aardappelen te Pitten,Ga naar voetnoot(26). Men mag gerust een paar decennia achteruitgaan om tot de aldaar werkelijk voor het eerst verbouwde aardappelen op te klimmen. De heren van het Vrije verzamelden in 1724 ook vier getuigenissen uit Lotenhulle en Kanegem, meer oostwaarts gelegen op de huidige grens van Oost- en West-Vlaanderen. Hieruit bleek dat men voor het eerst aardappelen teelde te Kanegem in 1689 en te Lotenhulle in 1690. De teelt is dus verder van west naar oost geleidelijk het binnenland ingedrongen. In de streek van Buggenhout valt het begin omstreeks het jaar 1700Ga naar voetnoot(27). In de omgeving van Evere en op andere plaatsen in Brabant in de eerste jaren na 1700Ga naar voetnoot(28). Intussen was de aardappel ook buiten de landsgrenzen in zwang gekomen. In 1697 worden aardappelen vermeld te Oostburg in Zeeuws-Vlaanderen, de oudste die in Nederland geteeld werdenGa naar voetnoot(29). Vanuit Zeeuws-Vlaanderen is de teelt geleidelijk toegenomen door gans Nederland. De Schelde hield blijkbaar een vlugge vooruitgang tegen, want pas in 1736 vaardigden de Staten van Zeeland een plakkaat uit waarin wordt vastgesteld ‘dat seedert eenige jaaren herwaards in onze Provincie het planten van Aardappelen... meer | |
[pagina 332]
| |
dan te vooren word gedaan’Ga naar voetnoot(30). De verdere ontwikkeling door Nederland in de 18e eeuw is dan gebeurd volgens een tamelijk bekend schemaGa naar voetnoot(31). Te onzent zijn het noordoosten en de geografisch minder gunstig gelegen gewesten later aan de beurt gekomen dan een streek zoals Brabant, die openligt voor de invloeden van het aanpalende Vlaanderen. Te Kalmthout bijvoorbeeld, in de noord-westelijke Kempen, worden de eerste aardappelen maar geboekt in 1733Ga naar voetnoot(32). De Duitse streken tussen Maas en Rijn worden nog heel wat later in de 18e eeuw door de aardappel bereikt. Wallonië is eveneens achter op het Vlaamse land. De reclamaties van de tiendeheffers betreffende de aardappeltienden komen daar pas voor rond het midden der eeuw: in Henegouwen in 1766, in Luxemburg in 1754 en in Namen in 1761Ga naar voetnoot(33). Frankrijk komt blijkbaar na Wallonië, te oordelen naar de datum van het eerste geschrift over de aardappel van de hand van de beroemde Parmentier, namelijk 1773. In 1789 gaf hij in het licht Traité sur la culture et les usages des pommes de terre, de la patate et des topinambours, een werk dat aan de basis ligt van de grote vooruitgang welke de aardappel sindsdien kende in het noorden van Frankrijk en de omgeving van Parijs. Alleen voor Frans-Vlaanderen zijn voorlopig geen citaten bekend, alhoewel dit gebied, gelegen tegenover de streek van Nieuwpoort, in deze ontwikkelingsgang wel zeer belangwekkend zou kunnen zijn. Niettemin wijst de Franse benaming ‘pomme de terre’ er op dat de aardappel Frankrijk bereikte vanuit VlaanderenGa naar voetnoot(34). De omstreken van Nancy (dép. Meurthe) zouden evenwel in 1805 nog moeten gewonnen worden voor de aardappel door de brochure van François Mandel (1749-1820), met opzet verspreid bij de maires en grotere landbouwers op 800 exemplaren, om deze nieuwe, onbe kende teelt aan te prijzenGa naar voetnoot(35). Het valt bijgevolg niet te ontkennen dat de aardappel op het westeuropese vasteland verspreid geraakte vanuit West-Vlaanderen en geleidelijk van hieruit het oosten, het noorden en het zuiden is ingegaan. | |
Aardappelsoorten en aardappeletersTegenover deze tamelijk bekende geografische verspreiding zijn we daarentegen heel wat minder ingelicht over de eerste variëteiten, over de vroegste teeltwijzen, en wie de eerste verbruikers waren. | |
[pagina 333]
| |
Over de vroegste rassen is praktisch niets geweten. Alleen zien we dat in West-Vlaanderen reeds vlug werd gezocht naar nieuwe soorten. De naam van Verhuist kan hier misschien zijn betekenis hebben. In 1783 werd te Brussel in de Academie een memorie uitgegeven van de Westvlaming de Badts, die een nieuwe aardappelvariëteit, de zogenaamde Engelse, aanprees, een zo uitzonderlijk iets, dat ze het resultaat moet zijn van langdurige proeven en selectiesGa naar voetnoot(36). De aanwezigheid van vele verschillende soorten in West-Vlaanderen wijst ongetwijfeld op de betrekkelijke ouderdom van ons aardappelgebied. Over de landbouwtechnische zijde van de vroegste aardappelteelt is ook weinig te vinden. Een getuige uit 1723 verklaart dat hij zelf als kleine jongen had ‘ingheleyt de aerde-appels’. Een andere getuige wist te Zarren altijd aardappelen planten en zaaien. Het zaaien van aardappelen, dat vroeger meer voorkwam, is steeds van aard nieuwe rassen aan te kweken. In andere streken kon de aardappel zo vlug populair worden omdat hij een gelukkige oplossing bracht in de afwisseling der veldvruchten, speciaal in de rapenteelt. Hieromtrent missen wij voor West-Vlaanderen alle gegevens. Bij ons heeft de teelt van voederrapen waarschijnlijk geen zulke problemen gesteld als bvb. in Brabant. Voor onze streken weten wij dus alleen dat de aardpeer in de aardappel een opvolger vond. Een laatste vraag die wij ons stellen gaat over de eerste aardappeleters: waren het dieren of mensen, en waren het rijken, stedelingen, boeren of armelui. Algemeen neemt men aan dat de evolutie meestal als volgt verliepGa naar voetnoot(37): een eerste periode waarin de aardappel in de kruidtuin stond, zelfs al waren zijn eetbare eigenschappen bekend, gevolgd door het aankweken van aardappelen door de hoveniers rond de steden. Eénmaal dat de aardappel als groente bekend was, is zijn gebruik door de gewone man overgenomen en is hij het populaire volksvoedsel bij uitstek geworden. Voor zover wij konden nagaan, verliep dit proces in West-Vlaanderen helemaal anders. De vervanging van de aardpeer, die in de veevoeding gebruikt werd, door de aardappel, bestemde hem van bij de aanvang tot de veevoeding. De getuige uit Lotenhulle verklaarde dat hij omstreeks 1690 ‘ten huyse ende hofstede competerende Joos van Wonterghem de selve aerdappelen menichmael met boucquet heeft te sieden ghehanghen ende elders weten gebeuren om de verckens te messen’. De steden en de stedelijke hoveniers hadden blijkens voorafgaande | |
[pagina 334]
| |
uiteenzetting weinig of geen invloed op de verspreiding van de aardappel in West-Vlaanderen. Vooral de arme man uit de volksklasse en de Vlaamse boer aten aardappelen, en reeds van in het begin. Lord Belhaven zegt nl. in zijn boekje (p. 33): ‘The Advantage of the Potatis is so excellent and usefull, that in England and several other places AbroadGa naar voetnoot(38), the poor people boyl them, dry them, mix them with a little Meal kned them and make them up in Bread, which is a most usefull and wholesome Food, especially in times of Scarcity; Of the joyce of them stilled, they make most excellent Aquavitae’Ga naar voetnoot(39) Van de gewone landelijke volksmens uit is de verbreiding dan gegaan naar de hele bevolking, de rijksten inbegrepen. Van een vervangproduct van het duurdere graan zal men gauw hebben ingezien dat de aardappel uitstekend paste om de potagie-ketel aan te vullen. En ook stedelingen gebruikten de potagie dagelijks. De moeilijke proviandering van graan en andere voedingswaren in jaren van oogstmislukking of oorlog, zal de gemakkelijk en overvloedig te kweken aardappel als vanzelf opgedrongen hebben als een onmisbaar voedsel, dat wij tot op onze dagen onverminderd waarderen.
Zullen wij nu een standbeeld oprichten voor Robert Clark? Clark heeft ongetwijfeld in de verspreiding van de aardappelteelt een grote, maar zeker niet alle verdienste. Hij is inderdaad op de idee gekomen, en dat is alleszins het vermelden waard. De grootste eer komt zeker toe aan onze Vlaamse, speciaal onze Westvlaamse boeren, die in de aardappel onmiddellijk méér zagen dan een delicatesse uit de stedelijke groententuin, en wel een ideale opvolger van de aardpeer, met veel meer mogelijkheden. Met een ondervinding die toen baars gelijke in West-Europa niet had, heeft de Westvlaamse boer de nieuwe teelt zo vakkundig en doelmatig aangepakt, zo vlug verbeterd en vernieuwd en opgenomen in het ingewikkeld schema van vruchtafwisseling en bemesting, dat de aardappel alras uit de Vlaamse landbouweconomie niet meer weg te denken was. En wel met zulk succes dat hij, veel meer en veel verder dan de stoutste verwachtingen van Clusius of Clark konden reiken, diep heeft ingegrepen in het leven van de volgende generaties in Europa, zodat de wereld van vandaag zonder de aardappel er anders zou hebben uitgezien. Dat aan de weg van zijn ontwikkeling eenvoudige Westvlaamse boeren hebben gestaan en tot zijn verspreiding hebben bijgedragen, zal ons allen met trots en vreugde vervullen. l. van acker |
|