Jules Sap ontzwom de Titanic
15 april 1912
De ondergang van de ‘Titanic’, het reuzenstoomschip van de ‘White Star Line’ dat op zijn eerste oceaanreis verzonk op 15 april 1912 te 2.20 uur 's morgens, sloeg de wereld met verbijstering.
In de streek van Midden-Vlaanderen, van waaruit duizenden hun geluk in Amerika gingen zoeken, is de herinnering aan deze ramp nog levendig gebleven, al is het nu reeds vijftig jaar geleden. Enkele tientallen slachtoffers waren afkomstig uit dit gewest, waar toen geen arbeid te vinden was. Tijdens deze ongeluksnacht verdronken een 1500-tal mensen, terwijl slechts een goede 700 opvarenden konden gered worden. Het grootste aantal slachtoffers was afkomstig uit de derde klasse - de klasse van de uitwijkelingen -, want die mochten niet in de reddingsboten, wier aantal veel te klein was.
Eén der weinig Nederlandssprekende overlevenden, misschien wel de laatste, is de heer Jules Sap, die nu te Hooglede woont. Jules werd geboren te Zwevezele in 1890 en had, vóór zijn reis naar Amerika, als seizoenarbeider in Frankrijk de ‘campagne’ gedaan. Gelijk zoveel anderen wilde hij naar Amerika. Toen was hij 22 jaar. Begin april 1912 vertrokken zij van ‘Den Hille’ te Zwevezele met hun achten: Victor Vercruysse, Achiel Dewaele, Jules Vander Plancke met zijn vrouw, pas acht dagen getrouwd, zijn broer Leon en zuster Augusta Vander Plancke. Jules Sap zou in Amerika werken bij de Vander Plancke's. Op de ‘Titanic’ waren, volgens Jules Sap, ver boven de honderd Vlamingen aanwezig. De Zwevezelenaren waren met een kar naar het station van Ardooie gereden, waar zij per trein verder reisden naar Antwerpen. Hier scheepten zij in voor Harwich (Eng.). Vandaar ging het weer per trein, over Londen, naar Southampton, waar de ‘Titanic’ het anker lichtte op 10 april 1912 's middags. Een reiskaart Antwerpen-New York kostte 312 fr.
De cabine van Jules Sap lag vooraan in het luxueuse schip, niet ver van de machinekamer. De reis was tot dan toe uitstekend verlopen en aan boord heerste een opgewekte kermisstemming. Op zondag 14 april 's avonds, wat na 23 uur, voelde Jules een zware schok. Hij had nog niet geslapen, want hij had, ‘jong zijn, hé’, nogal lang gedanst. Wantrouwig toch trok Jules weer naar boven om op het dek te zien wat er gebeurd was. Aanvankelijk geloofde men niet dat er erge dingen konden gebeuren, want het schip werd ‘onzinkbaar’ geacht. Toen het water in de kajuiten stroomde en de reddingsboten in zee werden neergelaten, werd het duidelijk: velen zouden hier hun dood in de golven vinden. En Jules zegt: ‘Op het dek kermde en smeekte men tot God en zijn heiligen - ik wist niet dat er zoveel heiligen waren -. Voor ons waren er