Biekorf. Jaargang 63
(1962)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 51]
| |
Eigenaardige beroepen uit de oude tijd
| |
[pagina 52]
| |
tique’, naar Rotterdam. Een paspoort kreeg ook Jean Marin Moretti, geboren te Riva in Zwitserland, 31 jaar oud, ‘sculpteur’ wonende te Brugge, om naar zijn vaderland terug te keren. En de Ieperse magistraat Jos. Desiré de Wolff, 29 jaar oud, die naar Kopenhagen reisde, gaf als beroep op ‘homme de loi et de lettres’. Dat er een groot aantal beroepskunstenaars en -kunstenmakers waren, is zeker. De wegwijzer voor de stad Brugge in 1842 gaf nog onder de titel ‘Kunsten’ de namen op van niet minder dan negen (beroeps-?) dichters. Geen enkele van die negen namen zegt nu nog iets... Bepaalde gemeenten of gewesten telden, meer dan elders het geval was, een concentratie van bepaalde beroepen, zodat men zich afvraagt of hier soms geen locale nijverheid bestond, die misschien nu vergeten is. Uit 1796-97 dan de volgende gegevens. Te Proven en omgeving waren enkele azijnbrouwers, een stiel die bijna nergens elders voorkwam; 4 te Proven, 1 te Beveren en 1 te Haringe. Hun productie was dus alleszins van meer dan locaal belang. Te Outrijve en omgeving waren er meer kolenhandelaars dan elders: 4 te Outrijve, 2 te Bossuyt, 1 te Helkijn. Moeskroen had alleszins 7 ververs en in de gemeenten aan de grens op de Leie, alsook rond Diksmuide, waren er enkele kalkbranders. Kalkhandelaars waren er een beetje overal, maar te Leffinge waren er drie en te Bredene ook één. In de streek van Wevelgem telde men verscheidene ‘graissiers’. Wellicht gaat het hier om handelaars of fabrikanten in zeep, vetten en oliën, kortom ‘vettewariers’? Te Wevelgem waren er 11, te Moorsele 4, te Marke 1, te Dadizele 2, te Bellegem 1, te Rekkem 1, te Lauwe 2. Langsheen de grensstreek bestond er een wolindustrie. Poperinge was er voorzeker het centrum van, als men tenminste een schatting mag maken naar het aantal afgeleverde patenten. Aldus waren er te Poperinge alleszins 9 wollekaarders, 6 wollekammers en 2 wollehandelaars. In de streek van Diksmuide tot aan de grens telde men verscheidene schippers. Alveringem 2, Houtem 1, Pollinkhove 10, Oostvleteren 3, Westvleteren 1, verder te Leisele, Izenberge, Sint-Katharina-Kapelle. Er zullen er nog veel meer geweest zijn. Zo telt de gemeente Werken bij Diksmuide nu nog enige schippersfamilies die daar gedomicilieerd zijn, maar sinds lang elders verblijven. Deze toestand herinnert aan de tijd toen de IJzer en de bijrivieren druk bevaren werden door schippers uit de streekGa naar voetnoot(3). Te Poperinge waren er 6 ‘marchandes des modes’ en één ‘monteuse des modes’. Overal elders veel minder. Te Kortrijk hadden we een vrouwenkleermaker, Jos. Verdiere. | |
[pagina 53]
| |
Te Ieper waren er verschillende flessenhandelaars, alsook twee borstelmakers en een vijftal knopenmakers. Natuurlijk werden er toen veel beroepen uitgeoefend die nu, door de veranderde levensomstandigheden, zo goed als verdwenen zijn, maar toen heel normaal waren, alhoewel ze misschien niet zo veelvuldig voorkwamen. Molenmakers bij voorbeeld vond men de hele provincie door, alsook wapenmakers en poederhandelaars, gareelmakers en riemensnijders en kaarsgieters. Minder kwamen zeefdenmakers voor (Jacques Germain, Avelgem), graanmeters (Pieter Glaurier, Waasten) of touwslagers en snuifmakers. Maar er waren al meubelhandelaars (Jean Battheus, Tielt) en stoeldraaiers (August Delambre, Waasten, ‘chaisentier’?; Pieter Decroo, Elverdinge, ‘faiseur de chaises’). Pottenbakkers vond men overal. Het is meestal niet uit te maken of het hier fabrikanten of handelaars waren, en of ze fijn plateelwerk of grove aarden buizen en pannen bakten. In vele gevallen waren het marskramers. Benoit Marrecau van Nieuwkerke was ‘marchand de pourcelaine et christaux’. Handelaars in stoffen waren er genoeg. Zelfs gespecialiseerde. Te Ieper waren 4 winkels, gehouden door dames, die ‘marchande en soyeries’ waren en misschien dameskleren verkochten. Te Proven was er een ‘marchande de gaze’, Marie Lobedey. Er waren winkels die uitlsuitend één bepaalde stof verkochten, zelfs in kleine localiteiten. Te Ingelmunster woonden 2 verkoopsters van katoenen stoffen in detail. Te Heestert verkocht Jos. Brugghe ‘de toiles communes’ en te Brugge was er een handelaar in zonneschermen. Er waren handelaars in hennep (P.F. Vandekerckhove, Helkijn), in ‘lin en bottes’ (Pieter Mafaut, Sint-Elooi's-Vijve). Te Roeselare, Kuurne en Menen waren er handelaars in oliekoeken, maar niemand wordt uitdrukkelijk als vlashandelaar vernoemd. De vlasbewerking zat dan immers nog uitsluitend in handen van de vlasproducent. Nergens vonden we groentenhandelaars, maar er waren handelaars in fruit. Twee te Gistel, en Lauwe telde drie ‘fruitiers en boutique’. Te Alveringem was er een handelaar in appels (Henri Lutsen). Hier en daar kwamen pompenmakers voor. Te Tielt Francis de Geetere (pompier) en te Gistel Pieter Bryo (faiseur de corps: corps de pompes). Benevens de dorpssmeden waren er heel de provincie door een behoorlijk aantal ‘marchands de fer’ en ‘marchands de cuivre’. Te Roeselare was N. Desmet ‘fondeur de métaux’. Te Ieper waren vier handelaars in nagels en te Roeselare één ‘épinglier’. De edelsmeden daarentegen zijn nauwelijks vertegenwoordigd. In de patentenlijsten vonden we alleen de namen van Pieter van Tornhout, Elverdinge (argenteur) en Pieter Wybo, Ieper (batteur et tireur d'or). | |
[pagina 54]
| |
Een aantal beroepen zijn nergens onder te brengen. Ze hebben met mekaar gemeens dat ze alle eigenaardig zijn of toch zeer zeldzaam voor de Franse Tijd. Te Ieper was er een speelkaarten-maker (Ch. Antonne). Reninge had een koffiehandelaar in de persoon van Jacques Juiny en Lauwe had in Joh. Maertens een handelaar in chocolade. De Tieltenaar Guillaume Cans was ‘herborriste’. Te Langemark woonden twee ‘experts de bétes’ en te Elverdinge waren Pieter de Roovere en Pieter Morlyn ‘propriétaire de bâtiments faisant le cabotage’ en Gaspar Pillet van Beveren-IJzer gaf als beroep op ‘loueur de chaises’ (huurhouder). Jean Verlée van Ieper was ‘vernisseur’ en Jan Baptist Lauwers van Zwevegem was uitsluitend ‘vendeur de cidre’. Blaise Lampe van Rolleghem was ook gespecialiseerd, hij was ‘marchand de jambons’. Vermelden we hier ook de aanwezigheid in West-Vlaanderen van enkele pruikenmakers in de steden of de grotere gemeenten, langs wiens kundigheden onze voorouders deelnamen aan de mode van de pruikentijd. Ten slotte zijn er enkele, meestal vreemde beroepen, waar wij de juiste betekenis voor het gissen hebben. Jan Bapt. Daenens van Desselgem was ‘marchand de rots et harnots’ (rieten en kammen voor wevers?); Pieter van Durme van Waregem was ‘carottier’ (tabakkrotten?); Cornil de Hond van Leffinge was ‘faiseur de lattes’ (misschien latten zoals er tot voor kort in de streek van Beernem en Sint-Joris-ten-Distel werden gemaakt?); Pieter Wybaillie van Ieper was ‘marchand de cannes’ (riet- of wandelstokken?) en Francis Vandewater was ‘chyron’ (?).
Ter vergelijking, en omdat er bijna niets opgegeven wordt van Brugge en omstreken, nemen we willekeurig enkele eigenaardige beroepen, uitgeoefend in de stad Brugge, zoals ze plechtig werden gedrukt in de officiële wegwijzer voor de stad in het jaar 1842. In 1842 waren er te Brugge 2 soorten kolenhandelaars: in boskolen en in steenkool. Er was een koopman in Mechels kalk, één in potas en enkele in schors. Er waren fabrikanten in meubelpapier, in ‘ouwelkens’ en één in ‘verdimicelle’, alsook één pijpenmaker. Onder de wetenschap, bij arts en apotheker, staan twee ‘vroedmeesters’ naast de 16 vroedvrouwen. Onder de kunsten telde men, zoals boven reeds gezegd negen dichters, maar ook een tandinzetter en twee vuurwerkmakers. De gewone ambachten vermelden twee breukbandmakers, een ‘loodzaedgieter’, leest-, boog- en pijlmakers, drie houten pompmakers, 17 rijtuigverhuurders, strooienhoedmakers, een visnetbreier, een zeilmaker, en een zwart asch en blinkselmaker’. Te Brugge waren er eindelijk vijf winkels van kinderspeelgoed. Men make zich echter geen illusies. Moest men thans de stand | |
[pagina 55]
| |
van zaken onderzoeken dan zou men even eigenaardig verrast zijn door de kleurrijke gamma van werkelijk zonderlinge beroepen die onze gespecialiseerde maatschappij kent. Een aantal beroepen zijn natuurlijk uitgestorven. Men denke echter niet te vlug dat ze volledig weggeveegd zijn. Zo telt West-Vlaanderen nog een fabriek van pijlen (Ingelmunster). En wie van onze ‘verstandige vlamingen’ uit Biekorf wist dat er even buiten de poorten van het nijverige Kortrijk meer dan één fabriek bestaat, met een respectabel aantal werklieden, waar alleen maar vogelkooien worden gevlochten en uitgevoerd zelfs naar Amerika?... Neen, het eigenaardige en het curieuze is nog niet weg uit West-Vlaanderen. L. Van Acker |
|