Biekorf. Jaargang 63
(1962)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het vlas in een schilderijencyclus van Emiel Jacques van Moorslede 1874-1937De schilderijencyclus: Het Vlas, zijn Teelt en zijn Nijverheid, door Emiel Jacques, is in 1956 terug onder de aandacht gekomen naar aanleiding van een actie voor het Belgisch vlas in het buitenland, ondernomen door het Propagandacentrum der Belgische Vlaswevers. Een onderzoek had aan het licht gebracht dat het iconografisch materiaal over dit onderwerp in vroeger tijden uiterst zeldzaam is. Te Antwerpen, in de Jongensgemeenteschool XVII, Balansstraat, bevond zich echter een fries van elf wandschilderijen op doek, die belangstelling had gewekt. Het Centrum verwittigde het Westvlaams Ekonomisch Studiebureau dat op zijn beurt het Provinciebestuur van West-Vlaanderen op de hoogte bracht. Nadat aanvankelijk aan aankoop of ontlening werd gedacht, besliste de gemeenteraad van Antwerpen, op 22 december 1958, de verzameling te schenken aan de Provincie West-Vlaanderen, wat haar Provinciale Raad op 22 april 1959 dankbaar heeft aanvaard. De schilderijen hebben in 1944 schade geleden bij inkwartiering van geallieerde troepen. Talrijke scheuren en een toestand van algehele vervuiling maakten restauratie noodzakelijk. Het doek, van geen te beste kwaliteit, is trouwens zeer broos geworden. De elf doeken werden van de muur losgemaakt; zij bleven nochtans opgespannen op de oorspronkelijke ramen die nog in behoorlijke staat zijn. De restauratie werd uitgevoerd door L. Poupaert, te Brugge; zij was voltooid op 20 december 1961. Van een drietal werken, nml. paneel III, VIII en IX, heeft de schilder resp. een hoekstuk en twee repen onderaan in het midden moeten uitsparen om de vlakken aan te passen aan de beschikbare wand; hij diende ondermeer rekening te houden met een uitspringende balk en met een deuropening. De restaurateur heeft de drie ontbrekende gedeelten, met een resp. oppervlakte van (hoogte × breedte): 31 × 223, 53,5 × 53,5 en 16,5 × 130 cm met lijnwaad bijgewerkt en in dezelfde trant beschilderd, evenwel niet in hun geheel verdoekt, wat nochtans veruit de beste maar ook de duurste operatie zou zijn geweest. Na de herstelling werden de schilderijen ook ingelijst.
Schilder Emiel Jacques werd geboren te Moorslede op 17 juli 1874. Hij volgde academie te Roeselare en maakte, in 1894, van zijn diensttijd als soldaat te Antwerpen gebruik om er te studeren aan de Koninklijke Academie van Schone | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kunsten. In 1897 legde hij examen af voor het Hoger Kunstinstituut, waaraan hij zijn studies voltooide in het atelier van Pieter van der Ouderaa, auteur van historische en religieuze taferelen, portretten, landschappen en muurschilderingen (1841-1915). In 1903 behaalde Jacques de Prijs voor Schilderkunst van de Stad AntwerpenGa naar voetnoot(1). Hij kreeg opdracht een klas in bovengenoemde school te versieren met wandschilderijen, en koos daarvoor als onderwerp ‘teelt en nijverheid van het vlas’, thema waarmede de Moorsledenaar ongetwijfeld vertrouwd was. Over de betrokken cyclus verscheen een tiental jaren later een album bij BuschmannGa naar voetnoot(2). Wellicht aangemoedigd en geïnspireerd door de behaalde onderscheiding, heeft Jacques verder van artistieke belangstelling voor zijn geboortegrond laten blijken en op andere landelijke taferelen uit West-Vlaanderen o.a. de hop- en tabakteelt uitgebeeld. Waar deze werken zich momenteel bevinden, is mij op dit ogenblik niet bekend hoewel uit het album van 1913 blijkt dat het Rijk, het Instituut te Antwerpen, het stadhuis te Maaseik en de musea van Hoei en Boekarest alsdan schilderijen van Jacques in hun bezit hadden. Na nog studiereizen in het buitenland te hebben ondernomen, werd Emiel Jacques op 29 december 1913 benoemd aan de Academie te Mechelen, als tekenleraar naar het reliëf in het derde jaar. Hij woonde toen te Brussel. Na de oorlog week hij uit naar Nederland en vandaar naar de Verenigde Staten. Hij is in 1937 te Chicago overleden. Aangaande de vlascyclus uit 1903 volgt, als bijlage, uit het Buschmann-album, het gedeelte nederlandstalige beschrijving van de elf episodes en bewerkingen die door de schilder zijn behandeld. Er staat in die bron niet vermeld of de tekst geschreven werd door Jacques zelf. De mededelingen getuigen in elk geval van kennis van zaken, en zijn goed gesteld. Wij achten de overneming van die tekst opportuun omwille van de beschrijving van de verschillende fazen van het vlasbedrijf, die op de schilderijen te zien zijn, en ook omdat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *1]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit de vlas-cyclus van Emiel Jacques
I. Zaaien
XI. Leuren
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *2]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III. Slijten
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *3]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VI. Roten
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *4]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IX. Weven
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de vermelding van de benamingen uit die jaren belang kan hebben. De documentaire waarde van deze elf werken van Jacques lijdt trouwens geen twijfel. Sindsdien werd de vlascultuur grondig gemechanizeerd en de afgebeelde metodes van vóór de eerste wereldoorlog behoren reeds grotendeels tot het domein van de geschiedschrijving en de folklore. Het Provinciaal (én nationaal!) Openluchtmuseum te Bokrijk haalt in dit verband alle eer in met de vaak ultieme redding en het behoud van de oude werktuigenGa naar voetnoot(3).
De belangstelling van de schilder voor zijn onderwerp blijkt geenszins eenzijdig te zijn geweest noch van inslag gefantazeerd. Zo heeft hij de opeenvolgende fazen van de arbeid beurtelings gesitueerd te midden van een levendig Zuid-Westvlaams landschap waarin men terloops de kerk van Moorslede herkent (schilderij III), of in het daarvoor geëigend interieur zoals bijvoorbeeld het ‘zwingelkot’ (schilderij VII). De gedetailleerde uitbeelding verhoogt dus aanzienlijk de documentaire waarde van de schilderijen. Men kan er zowel de verdwenen werkwijzen, waaronder het roten in de Leie (schilderij VI), als het uitzicht van gereedschap, kleding en levensmilieu op terug vinden. Het lijdt geen twijfel dat Jacques zijn onderwerp vooraf grondig heeft bestudeerd, voorzeker vele voorstudies heeft getekend, en zich voortreffelijk heeft gedocumenteerd. Of hij de elementen daarvoor zelf verzameld heeft ofwel kon vertrouwen op ervaren zegslieden, valt niet uit te maken. Toen hij het werk schilderde was hij nauwelijks dertig jaar oud. De waarde van het onderwerp bepaalt geenszins deze van het kunstwerk, maar hier zijn beide verenigd. Emiel Jacques was inderdaad geen alledaags schildertje. Niet alleen beschikte hij, in 1903, over een reeds benijdenswaard métier, hij leverde ook de bewijzen van compositievermogen en van zin voor ritme, kleur en licht. Bepaalde raccourcis tonen aan dat hij blijkbaar met geen enkele moeilijkheid van anatomisch tekenen verveeld zat. In de buitenzichten zweemt zijn palet naar het impressionistisch pointillisme, doch waar nodig werkt hij met enkele forse trekken van penseel of mes zonder zich om iets anders te bekommeren dan om de realistischgave, hoewel hier en daar lichtjes geidealiseerde interpretatie van het onderwerp. De materie is echter aan de zuinige kant gebleven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De cyclus omvat de volgende schilderijenGa naar voetnoot(4):
G. Gyselen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2e Paneel: Wieden of kruwen.Het vlas zuiveren van onkruid; 't gewas mag niet meer dan 4 tot 5 centimeters lang zijn, op gevaar van het te veel te beschadigen. 't Is een langdurig en veel geduld vragend werk, daarom zijn de kruwsters of wiedsters in groot getal, anders kreeg men nooit op tijd gedaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3e Paneel: Slijten.Op 't einde van Juni, als wanneer het vlas tot zijn volle wasdom gekomen en volkomen rijp is, wordt het gesleten, dat is, uit den grond met zijne worteltjes getrokken en in handvollen of vlaspooten zorgvuldig in rijen neergelegd. De slijters worden kort op de hielen gevolgd door een man en twee vrouwen of kinderen om 't vlas te hagen; die hagen worden gewoonlijk niet langer gemaakt dan 1,50 tot 2 meters; deze kinderen of vrouwen brengen beurtelings rechts en links de vlaspooten aan, en laten ze glijden in de rechter en de linker hand van den man, die met behendigheid de haagjes vormt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4e Paneel: Repen of repelen.Bewerking voor vlas van mindere hoedanigheid dat niet voor de Leye bestemd is, maar in putten (stilstaand water) geroot en blauw | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vlas genoemd wordt. De repe, een kloeke plank van ongeveer twee meters met in 't midden eene rij stalen tanden van een voet hoogte, rust aan beide uiteinden op een dikken vlasbundel; op ieder dier einden zit een man die de vlasherels (stengels) bij handvollen op de ijzeren tanden slaat, ze er door naar zich trekt en de nippen doet reuzelen aan zijne voeten. De benaming der hoofdjes of zaadhuisjes: knotten, knippen, knuppen, knoppen, nippen, nuppen, noppen, ippen, uppen, oppen, verschilt van dorp tot dorp. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5e Paneel: Booten.Bewerking, de vorige vervangend, voor het vlas van beste hoedanigheid dat voor de Leye bestemd is. 't Vlas wordt plat open gespreid in twee rijen, de nippen naar malkaar gekeerd en zich rakend; daar wordt op geboot (gedorscht) met den boothamer (platten houten hamer met gebogen steel) totdat de nippen barsten en het glimmende zaad hun ontvallen is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6e Paneel: Roten.'t Vlas wordt bij dikke bundels, dicht tegen malkaar gedrongen, recht gezet in hekkens (houten bakken) die op den oever liggen. Eens het hekken vol wordt het te water gelaten en, opdat alles goed zou onder blijven, legt men er zware planken en keisteenen op. Na drie tot twaalf dagen, naar gelang den warmtegraad, heeft het Leyewater de lemen of het hout van de vlasherels doen rotten, en den bast of pel of vezel, 't eigenlijke vlas, getaaid. Het mag dus uit het water getrokken en gekapeld worden om te bleeken en te drogen. De vlasroterijen in de Leye zijn tusschen Deynze en de Fransche grens gelegen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7e Paneel: Braken en zwingelen.'t Droge vlas wordt voorafgaandelijk gebraakt om het houtachtig gedeelte van den herel te breken. Daarna wordt het vlas gezwingeld. De zwingelmolen bestaat uit een sneldraaiend rad voorzien van twaalf houten messen die het vlas zoodanig slaan en scheren tot al de lemen en het stroo of hout er af zijn. Om het vlas nog fijner te maken wordt het nog gehekeld en met een mes geschoren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8e Paneel: Spinnen.Het vlas dat gezwingeld, gehekeld en schoon gemaakt is, wordt om te spinnen op 't uiteinde van een stok gewonden, het spinrokken, met behulp van 't spinnewiel tot fijne draden gesponnen en terzelfder tijd op klossen gewonden. Een deel der klossen wordt gehaspeld om strengen te vormen, die later zullen dienen als inslag; 't ander deel, de scheerdraad, dient als ketting, welke gevormd wordt bij middel van een scheermolen; zoo komen wij tot het weven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
9e Paneel: Weven.De streng wordt gespoeld, dat is op eene winde geplaatst en met het spoelwiel op de spoel gewonden; deze spoel wordt in de schietspoel gebracht; de wever jaagt ze op zijn getouw gedurig heen en weer door de ketting of de scheerdraden, en maakt zoo het linnen of lijnwaad, voortgebracht door het in elkaar vlechten van inslag en ketting. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
10e Paneel: Zeeldraaien.De gebruikte stof is de afval van het zwingelen: werk, stoppe. De zeeldraaier ziet men gewoonlijk langs de groote baan. Het wiel wordt in beweging gebracht door zijne vrouw of een zijner kinderen; het uiteinde der te draaien koord wordt eraan vast gehaakt. De man, met eene hoeveelheid werk aan den gordel of in den voorschoot, gaat naarmate hij spint gedurig achteruit tot soms op twee- driehonderd meters afstand. Opdat de koorden den grond niet zouden raken, zijn van tien tot tien meters steunsels of kammen geplaatst waarop de koorden rusten. Naar gelang van de dikte en de sterkte der koorden wordt die gesponnen draad een of verschillende keeren gedubbeld. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
11e Paneel: Leuren.Wie heeft den lustigen, listigen lijnwaadverkooper niet gezien, in zijnen blauwen kiel, met hooge zwartzijden klak of pet, op de schouders een of twee rollen lijnwaad, eene el of een meter in de hand, gaande van dorp tot dorp zijne waar aanbiedend? - Overgenomen uit De Kunst in de School, gedrukt en uitgegeven door J.E. Buschmann, Antwerpen 1913. - Platen voor driekleurendruk van het Huis voor licht- en kleurgravuur Walter Van der Ven & Co, Antwerpen. |
|