Een goede vrouwe is een edel ymage.
twe vrouwen is een clappagie.
drij wrouwen is een garenmaert.
vier wrouwen is een jaermaert.
vijf wrouwen is een heer.
sesse wrouwen is een sduvels gheweer.
de sevenste soude peynsen,
datter hem die duvel af soude eysen.
(Zie Dr. C.G.N. De Vooys, Verspreide Mnl. geestelijke gedichten, liederen en rijmspreuken, in: Tijdschrift voor Ned. Taal- en Letterkunde, 1904, p. 71).
In een handschrift uit de Kon. Bibliotheek te Brussel (nr. 19547) dat gedeeltelijk door E. Soens werd uitgegeven onder de titel Onuitgegeven gedichten van Anna Bijns (Leuv. Bijdr., 1902, 199-368) vinden wij een nog langere lezing van het ons interesserende gedichtje, dat wij hier in zijn geheel laten volgen:
Twee vrouwen is een clappage,
Drie vrouwen is een vlasmerct,
Vier vrouwen is een iaermerct,
Ses vrouwen en biedt de duvel gheen weer,
Seven vrouwen haer quaetheyt en can men niet geblussen
Want zy binden den duvel op een tussen.
Men vint zoe vele vrouwen Boet
Alsmen rooder gansen doet.
Tot allen tyden vanden iare,
(Zie E. Soens, aangeh. art., blz. 362).
Een nauwkeurige datering van deze versie van het gedicht is niet te maken, want zij komt niet in het handschrift zelf voor, dat omstreeks 1542 werd samengesteld, maar wel op een der schutbladen van het manuscript, die van een Latijns gebedenboek afkomstig zijn. Of het gedichtje reeds was neergepend toen deze repen perkament voor het beschermen van het handschrift gebruikt werden, dan wel of het na het inbinden zelf nog werd opgetekend valt moeilijk uit te maken.
Ons is het uit het bekend worden van drie plaatsen, waar de ironische beschouwing over de vrouwen bewaard is gebleven, alleen duidelijk geworden dat zij bij onze voorouders een tamelijk gegeerde rijmspreuk is geweest.
Dr. L. Roose