Biekorf. Jaargang 60
(1959)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 267]
| |
De kerken van Wulveringem en VinkemLosse aantekeningenOp een vijftal km van Veurne liggen Wulveringem en Vinkem, twee in elkaar gegroeide gemeenten, waarvan een oude en nog gekende volksspreuk zegt: Vinkem, Wulveringem en Scherpezele,Ga naar voetnoot(1)
Drie katten aan één tele.
Te Wulveringem is het kasteel-museum Beauvoorde, eigendom van de Kon. Vlaamse Akademie voor Taal- en Letterkunde te Gent, alom bekend. Het hof De Torelen werd na een brand in 1640 grotendeels verbouwd, waarbij o.m. van de drie overgebleven torens er maar twee - en dan nog verlaagd - behouden bleven. Te Vinkem werd in 1876 het kasteel van de familie de Moscheron, zuidwest van de kerk gelegen, afgebroken; een partij zaailand door brede grachten omgeven, duidt nog de plaats aan. Het Blauwhuis - een omwalde kasteelhoeve - werd in 1558 gebouwd; op de neerhofpoort staat de datum 1702. Kleinere hoeven kunnen soms ook voor een verrassing zorgen; dit is het geval met de hoeve van Maurits Huyghe, waarvan het woonhuis in kern een vakwerkbouw is en waar men in 1957 onder plakwerk een houten schouwbalk in situ terugvondGa naar voetnoot(2). Deze balk is versierd met twee gotische bogen, de data 1539 en XVCXXXIX en de keizerlijke arend met er omheen de spreuk ‘plus oultre’. Het is uit dezelfde hoeve dat in 1958 de 16de-eeuwse grote winterschuur naar Bokrijk overgebracht werd, en het is niet onmogelijk dat op een goeie dag de kleine winterschuur dezelfde reis naar Limburg zal maken.
Maar we zouden handelen over de twee merkwaardige kerken, beide geklasseerd door een Kon. Besluit van 25 maart 1938. Onmiddellijk moeten we er op wijzen dat de twee kerken dringend een goede herstelling behoeven: door de gehavende bedakingen sijpelt het regenwater in het gebouw, door lekkende goten en slechte afvoerbuizen worden muren en funderingen door de vochtigheid aangetast. Het mag hier terloops gezegd worden dat men in de meeste gevallen te lang wacht om schade te herstellen; men zou elk jaar het kerkgebouw grondig moeten nazien en de kleine herstellingen verrichten. Als men de verzorging uitstelt tot de schade een ernstige omvang heeft genomen, dan verlopen vele jaren vooraleer het restauratiedossier de verschillende administratieve en raadgevende kommissies doorgekomen is en men tot aanbesteding kan overgaan. | |
[pagina 268]
| |
En dan moet men nog met enkele maanden rekenen vooraleer het werk kan beginnen. Intussen is de schade altijd maar groter geworden! Velen denken ten onrechte dat aan een geklasseerd gebouw de kleine onderhoudswerken niet uitgevoerd mogen worden. Wacht men jaren om een gebroken ruit te vervangen? | |
WulveringemDe kerk van Wulveringem behoort tot het hallekerktype en bestaat uit twee beuken en drie koren die in de gotische periode tot stand gekomen zijn. Enkele gedeelten behoren nog tot de romaanse kerk die in de 12e eeuw met ijzersteen gebouwd werd; het zijn de noordmuur van de middenbeuk, de zuidelijke vieringsdoorgang en een fragment van de oostmuur van de noordelijke kruisbeukarm. De romaanse kruiskerk werd in verschillende tijdstippen verbouwd: de koorpartij werd door drie gotische koren vervangen, de zuidbeuk werd verbreed en een nieuwe westmuut sloot de beuken af die toen ingekort werden. Omstreeks 1722Ga naar voetnoot(3) stortte de middentoren in en vernielde drie vieringsbogen, de verkorte noordbeuk en de noordelijke transeptarm van het romaans gebouwGa naar voetnoot(4). Na het slopen van die zijbeuk en van de kruisbeukarm werden de doorgangen naar de overeind gebleven gedeelten dichtgemetseld. In plaats van de vieringstoren bouwde men, half boven de viering en half boven de middenbeuk, de nog bestaande houten toren. De bewaarde romaanse fragmenten konden ons reeds heel wat leren over het uitzicht van de 12de-eeuwse kerk, maar er bleven toch nog enkele problemen onopgelost. Om die duistere punten op te klaren werd door de Dienst voor Opgravingen van het Kon. Instituut voor het Kunstpatrimonium, onder onze leiding, van 17 juni tot 17 juli, een opgraving ondernomen. Prof. Dr. Br. Firmin had reeds vroeger de mening uitgesproken dat de romaanse kerk halfronde zijkoren en een westbouw hadGa naar voetnoot(5); ons onderzoek heeft dit vermoeden bevestigd. In de kerk konden we het noordkoor onderzoeken: enkel de onderste funderingslaag van ongemetselde ijzerstenen lag nog ter | |
[pagina 269]
| |
plaatsGa naar voetnoot(6). Van de grondvesten van de noordelijke kruisbeukarm en van de buitenmuur van de noordbeuk had men alle stenen uit de grond gehaald, zodat enkel de uitbraaksleuf te volgen was. Ten westen van de bestaande kerk vonden we funderingen en slopingssleuven van een ‘westbouw’: twee ronde traptorentjes, die vóór de zijbeuken stonden, flankeerden de zware vooruitspringende westmuur van de middenbeukGa naar voetnoot(7). Deze gegevens wijzen er meteen op dat men in de 12e eeuw in Wulveringem geen klein armtierig kerkje gebouwd heeft; ook de rijkere pijlervorm doet denken aan een meer dan gewone konstruktie.
Schematisch zicht van de romaanse kerk van Wulveringem (12e eeuw)
N.B. We weten niet of het middenkoor vlak of halfrond afgesloten was. Is de kerk als gebouw reeds belangwekkend, het mobilair dat uit de 17e en 18e eeuw dateert, doet in archeologische waarde voor het bedehuis niet onder. | |
[pagina 270]
| |
In het hoofdaltaar zit een schilderij, de Kroning van O.-L.-V. voorstellend; volgens het Liber memorialisGa naar voetnoot(8) is het van de hand van de Duinkerkse schilder Jan van Ryn (1610-1678)Ga naar voetnoot(9), een leerling van A. van Dijck, en werd het in 1661 geplaatst. Het hoofdaltaar en de lambrisering van het middenkoor dateren echter uit latere tijd. In 1904 werd de houten muurbekleding aan weerszijden van het hoogaltaar barbaars verminkt teneinde twee gotische vensters opnieuw te openen en van kunstloze glasramen (van J. Dobbelaere uit Brugge) te voorzien. In het koor zijn nog de beelden van S. Norbertus en S. Benedictus, gift van pastoor Buyck uit 1740, te vermelden. Bij testament gaf Charles de Bryarde († 1662), heer van Beauvoorde, geld voor een altaar met schilderij de Geboorte voorstellend, van gelijke grootte en waarde als het reeds bestaande hoofdaltaarGa naar voetnoot(10). Zijn broeder Pierre deed het altaar maken en in 1663 opstellen; het schilderij is eveneens van van RynGa naar voetnoot(11). Het S.-Jakobsaltaar uit 1665 draagt het wapen van F. de Schacht; het schilderij stelt de marteldood van de heilige voor. In de hoofdbeuk staat een interessant 18de-eeuws S.-Anna-altaar, met de beelden van S.-Anna-te-Drieën, S.-Jozef en S.-Joachim versierd. De preekstoel dateert uit de 17e eeuw; het wegnemen van de beschildering zou het uitzicht veel verbeteren. Van de drie biechtstoelen draagt de oudste het wapenschild van Jacques de Bryarde († 1652) en zijn vrouw Alexandrina de Hertoghe (t 1655); de twee andere dateren uit de 18e eeuw. In 1708 schonken François Donche de Beaulieu en zijn vrouw de doopvontGa naar voetnoot(12). Met haar romaanse muur en haar stemmig mobilair schijnt de kerk uit een lang vervlogen verleden tot ons gekomen. Het gebouw | |
[pagina 271]
| |
is meer dan groot genoeg voor de 600 parochianen, en het is dan ook met verbazing dat we vernemen dat enkele jaren geleden de kerkfabriek, het gemeentebestuur en de Kon. Kommissie voor Monumenten ‘restauratieplannen’ goedgekeurd hebben, waarbij o.m. het herbouwen van de romaanse noordbeuk en de transeptarm voorzien zijnGa naar voetnoot(13). Die voorgestelde werken zijn niet enkel een volkomen nutteloze geldverkwisting, maar ze zijn bovendien onverantwoord op estetisch en archeologisch gebied. Gelegen op het door een dubbele rij linden omzoomd kerkhof, vormt de kerk met zijn romaanse noordmuur van ijzersteen een zeer stemmig geheel dat door verbouwingen maar kan verknoeid worden. Archeologisch ware de ‘restauratie’ eveneens een grove fout, alleen reeds wegens het feit dat het monumentaal schema met de westbouw toch niet kan hersteld worden. | |
VinkemOver de kerk van Vinkem spreekt men niet van bijbouwen, enkel van herstellen. We hopen dat er zo weinig mogelijk aan de oude Noord-Franse kalksteen zal geraakt worden, want als men de verweerde bovenlaag verwijdert, vormt zich na korte tijd een nieuwe laag, waardoor de verwering stilaan tot de kern van de steen doordringt. De gotische kerk bestaat uit een westtoren, een driebeukig schip dat nu onder één dak schuilt, en een kruisbeuk waarop drie hallekoren uitgebouwd zijn. De zijbeuken hebben maar een breedte van 2,20 m, hetgeen nog naar het romaans grondplan kan verwijzen; het benedengedeelte der buitenmuren is gemetseld met natuursteen, wat eveneens een aanwijzing kan betekenenGa naar voetnoot(14). Zekerheid over het romaans karakter van die zijmuren verkregen we door het onderzoek van de fundering in de hoek, gevormd door de zuidelijke kruisbeukarm en de zuidbeuk. Daaruit bleek dat de kruisbeuk, waarvan de steunberen met de talrijke kleine versnijdingen naar de 12e eeuw verwijzenGa naar voetnoot(15), jonger is dan de zijmuur van de zuidbeuk. De zijbeuken worden nu verlicht door vensters die van boven horizontaal door het dak beëindigd worden; waarschijnlijk werden ze oorspronkelijk door een korfboog omsloten, maar het ware onverantwoord ooit de bestaande schilderachtige schikking voor een ‘herstelling’ te wijzigen. Op de noord-oostelijke vieringspijler staat ‘Int jaer XVC en | |
[pagina 272]
| |
XXII’, op de zuid-oostelijke ‘1522’; dit is waarschijnlijk de datum waarop de kerk haar huidig uitzicht kreeg. In de laatste jaren van de vorige eeuw heeft men de binnenmuren en de zuilen ontpleisterdGa naar voetnoot(16), een verkeerde handelwijze die ten huidige dage nog de voorkeur van velen geniet en voortspruit uit een subjektief toepassen van moderne begrippen. Het onderzoek van schriftelijke (rekeningen, beschrijvingen) en monumentale (bestaande gebouwen, schilderijen, miniaturen) bronnen heeft nochtans duidelijk bewezen dat het middeleeuws kerkinterieur bepleisterd en het pleisterwerk gewit en dikwijls beschilderd was. Verwijdert men die pleisterlaag, dan schaadt het naakte, dikwijls slordig uitgevoerde metselwerk aan de bedoelde ruimtewerking. ‘Waardering voor het bouwmateriaal zelf in die mate dat men het inwendige zichtbaar zou maken was én in de oudheid én in de middeleeuwen ondenkbaar tenzij het ging om marmers, gepolijste kalksteen, of andere steen, die veroorloofde pittige kleurkontrasten te bereiken of een somptueuze indruk te maken. Het ging er in de “oude tijd” voor de bouwmeester allereerst om de vormen, vlakken, profielen en lijnen van hun bouwkundige koncepties zuiver te laten spreken. Hoe die gematerialiseerd werden interesseerde hun artistiek gesproken niet in het minst’Ga naar voetnoot(17). In verband met dit probleem kunnen we op voordelige wijze de verwante kerken van Aardenburg en Lissewege vergelijken. In de eerste kerk treft ons de rust en de harmonie, en dit in een ruimte waar nochtans de kleurige bijhorigheden als retabels, ramen en beeldhouwwerk ontbreken; in de tweede kerk heerst een gevoel van onrust en een indruk van onvoltooidheid. In sommige kerken - in Wulveringem o.a. - werd een kompromis gesloten tussen bepleistering en schoonwerk, zodat de muren wel bepleisterd worden, maar niet de zuilen, bogen, dagkanten en monelen der vensters. Ook dat is verkeerd, want het zijn juist deze onderdelen die in vroeger tijden meestal een opvallend dekoratief tintje kregen. Veel oud mobilair heeft de kerk van Vinkem niet meer bewaard. De doopvont is uit 1618 gedateerdGa naar voetnoot(18) en werd in 1825 van de niet meer gebruikte kerk van 's Heerwillemskapel verkregenGa naar voetnoot(19). Het hoofdaltaar draagt het schild van de Cortewille; door de kerkrekening van 1628-1629 weten we dat het altaar te Ieper ver- | |
[pagina 273]
| |
vaardigd werdGa naar voetnoot(20). Het schilderij, dat de Verrijzenis van Kristus tot onderwerp heeft, is in Carravageske trant. De zeer mooie preekstoel, versierd met de Goede Herder, de Evangelisten en hun symbolen, draagt het volgende opschrift: Gedenckenis voor Cornelis Louwage B.V. EM; de zerksteen van de gever draagt als sterfdatum 1757. Het grootse doksaal is gedateerd 1775, maar het orgel is van 1866-1867 en het werd in 1933 hersteld en uitgebreid. Omstreeks 1900 zou het uitzicht van het kerkinterieur grondig veranderd en verknoeid worden, en dit niet enkel door het ontpleisteren van muren en zuilen. Pastoor A. Vanderhaeghe (1893-1898) bracht een zestal smakeloze beelden binnen; zijn opvolgers A. Fol (1898-1902) en C. Buysschaert (1902-1928) onttakelden het bedehuis verder door het met waardeloze neogotische meubels vol te stoppen. Zo verkreeg de kerk in 1899 twee zittens in het middenkoor (werk van V. Lepoutre uit Veurne), een biechtstoel in 1900 (door A. Desaever uit Veurne) en 1903, door Bourgeois uit Oostrozebeke, die daarenboven in 1904 een kommuniebank, in 1905 twee zijaltaren en in 1906 de zittens voor kerk- en dismeesters leverde. De Brugse glazenier Dobbelaere maakte in 1902 en 1903 in een evenwaardige stijl de glasramen van de H. Harten van Jezus en Maria. Zo werd in enkele jaren zinloos en onherstelbaar vernield, wat vele eeuwen piëteitsvol hadden samengebracht. Luc Devliegher Aang. Navorser n.f.w.o. |
|