Biekorf. Jaargang 60
(1959)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 209]
| |
Brugse kapoenen en Izegemse koekoekenBiekorf verzamelde verschillende keren teksten over Brugse kapoenen, die de bekendheid weergaven van Brugge als marktcentrum van (een speciale soort?) hoenders, reeds in de Middeleeuwen, en zelfs nog onder NapoleonGa naar voetnoot(1). Het zal wel minder bekend zijn, menen wij, dat deze vermaardheid in zekere middens onze eeuw heeft bereikt en dus nog niet zo lang vergeten is. Onder de oude vlaamse hoenderrassen wordt de Brugse variëteit eigenlijk niet vermeld. In zijn geschiedenis van de landbouw in België, geeft P. Lindemans inderdaad als oudere rassen op: de autochtone soort, door hem het Gallische ras genoemd, dan de Brabantse hen met het kuifje op de kop, en ‘de huidige inlandse rassen, zoals de Mechelse koekoek en de Brakelse hen’, die beiden in de vorige eeuw gewonnen hybriden zouden zijnGa naar voetnoot(2). Deze opsomming houdt te weinig rekening met lokale variëteiten. Een meer uitgebreide en gedetailleerde opsomming der hoendersoorten welke vooral in West-Vlaanderen bestonden rond de jaren voor de eerste wereldoorlog, is te vinden in het werkje van A. Develter, destijds onderwijzer en landbouwleraar te Esen bij Diksmuide, getiteld ‘De Eiermijn. Volledig handboek over Hoenderkweek bij werkman, burger en landbouwer’ (Esen, 1919, 95 blz.). De schrijver was alleszins een man van de praktijk en beschrijft uitsluitend toestanden van juist voor de wereldoorlog. Het oude inlandse ras heet hij ‘de vlaamsche boerhen’, de tegen alle weder bestande, kloeke, zware hen, die vele en grote eieren legde. Dit ras was dan reeds bijna geheel verbasterd en in zijn zuivere vorm bijna onvindbaar. Onder de leghennen worden verder vermeld de Brabantse, de Brakelse en de Kempische hennen. Bij de vleesrassen horen de Mechelse koekoeken met een typisch westvlaamse kruising, de zogenaamde ‘Iseghemsche koekoeken’. Achteraan bij de legrassen lezen wij: ‘Het Brugsch vechthoen. Deze hen wordt ook soms bij de vleeschrassen gerangschikt, 't Zijn zware hoenders, doch geen goede legsters. De haan wordt ten onrechte Engelsche haan geheeten; hij is de lieveling der hanenmelkers’. Dit getuigenis is in zoverre interessant dat het de naam van Brugge in verband brengt met hoenders en hanen, en kenmerken weergeeft die ook kunnen gepast hebben op de Brugsche kapoenen, die vroegertijds gewaardeerde kost waren. Het handboekje van Develter is het enige ons bekende, dat zijn gegevens vooral putte in West-Vlaanderen zelf. | |
[pagina 210]
| |
Uit een paar andere handboeken ontlenen we de volgende gegevens; artikels in oudere vakbladen zouden over dit onderwerp voorzeker nog aanvullingen kunnen bezorgen. Het Landbouwwoordenboek van P. Pipers (Antwerpen 1911) vermeldt, s.v. hoen, als voornaamste hoenderrassen in België het Brakelse, het Kempische, het Mechelse en het Brugse tas, en voegt erbij dat in die rassen nog talrijke variëteiten voorkomen. Belangrijk is het getuigenis van J. Depuydt, leraar in de hoenderkweek en hoenderkweker te Aartrijke, dat door E. Van Godtsenhoven wordt medegedeeld in een handboek van 1927 (Dierkunde op de hoeve, p. 178-180; Ronse 1927). Als voornaamste types van onze inlandse vleesrassen noemt Depuydt de Mechelse koekoek en de Iseghemsche koekoek: deze is wat lichter dan de Mechelse, de poten zijn zuiver en gans onbepluimd, en de Izegemse zijn betere legsters dan de Mechelse. Deze beschrijving wordt aangevuld door de uitgave Veeteelt (van de Belgische Boerenbond ca. 1931) die, onder de rubriek vleesrassen en de Mechelse koekoek (p. 195), het volgende heeft: ‘De Koekoek van Iseghem heeft een roze kam en onbevederde poten; verschillende kleurslagen komen voor’. Onder de rubriek Vechtras stelt Depuydt de Brugsche vechters en beschrijft ze, volgroeid, als ‘grote sterke dieren, kiekens teer om op te kweken; volwassen dieren dienen wel om kruisingen te doen en rap meer gewicht, kloekte en grootte bij te zetten’. De Brugse vechthoenders worden in 1909 ook opgegeven, naast de Luikse vechthoenders, als hebbende zeer lange poten en zeer korte kammen (Grondbeginselen van veeteelt door P. Wauters c.s.; p. 92; Gent 1909). De oude inheemse kippenrassen deelden reeds rond de eeuwwende het terrein met een hele gamma uitheemse soorten, resultaten van de eerste pogingen om bij ons een intensieve hoenderteelt in te brengen. Deze soorten waren o.m.: Hamburgers, Andalousiërs, Spaanse uitwangen, Leghorns, Italiaanse, Wyandotten, enz. In het mengelmoes dat hieruit noodzakelijk moest ontstaan, kan men licht raden dat onze oude vlaamse hen en het ‘Brugsche vechthoen’, laatste nazaat der eens beroemde Brugse kapoenen, er met hun laatste pluimen ook hun naam zullen bij ingeschoten hebben! L. Van Acker |
|