Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL Logo
DBNL Logo

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Gebruiksvoorwaarden
    • Voorwaarden voor hergebruik
    • Disclaimer
    • Voor rechthebbenden
  • Over DBNL
    • Over DBNL
    • Contact
    • Veelgestelde vragen
    • Privacy
    • Toegankelijkheid

Informatie terzijde

Biekorf. Jaargang 59
Toon afbeeldingen van Biekorf. Jaargang 59

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4,81 MB)

Scans (20,74 MB)

XML (1,11 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biekorf. Jaargang 59

(1958)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 312]
[p. 312]

Mengelmaren

De stichting van het Gulden Vlies jaarlijks op Sint-Andriesavond te Brugge herdacht

De Ridderorde van het Gulden Vlies werd door hertog Filips de Goede te Brugge gesticht op 10 januari 1430, de dag van zijn huwelijk met Isabella van Portugal. Naast O.L. Vrouw was Sint-Andries de eigenlijke patroon van de Orde. De hertogen droegen immers in hun banier het Sint-Andrieskruis, dat vandaar ook Bourgondisch kruis genoemd wordt. En de wapenkreet van de hertogen was Notre-Dame Bourgogne en Montjoie Saint-Andrieu. Oorspronkelijk werden de kapittels van de Orde gehouden op Sint-Andriesavond. De ridders woonden dan de vespers bij en 's anderendaags, op de feestdag van de Apostel, verschenen zij in de hoogmis die voor hen werd gezongen. Op 1 december werd dan een mis ter ere van O.L. Vrouw opgedragen.

Te Brugge werd de stichting van de Orde nog jaarlijks herdacht ten tijde van Maria-Theresia. Op Sint-Andriesavond werden kanonschoten afgevuurd. Dit gebeurde met kermiskanons, want de stad bezat dan geen noemenswaardige artillerie. In 1756 wordt dit gebruik vermeld als een ‘oude gewoonte’ en de magistraat liet dan telkens de resolutie inschrijven op 29 november te ‘laeten schieten de ordinaire salvos met het canon ter memorie van de instellinge binnen dese stadt van het doorluchtigste Ordre van het gulde Vlies’. (Stadsarchief, Resolutieboek 1756-61, f. 32).

Dit gebruik moet weggevallen zijn gedurende de politieke ommekeer van de jaren 1790 en volgende.

Zouden de zegeklok of de beiaard van de stad Brugge - die heinde en verre als de stad van het Gulden Vlies bekend staat - niet jaarlijks hun stem mogen laten horen op Sint-Andriesavond om die heuglijke stichting te herdenken? En aldus een oude en nobele traditie doen herleven?

a.v.

Afkoop van klokken

Enkele bijzonderheden over het afkopen van de klokken te Gent in 1678 en te Brussel in 1746 vindt men bij H. Van Houtte, Les occupations étrangères en Belgique sous l'Ancien Régime I 299. Volgens deze auteur behoorden de klokken van een ingenomen stad ‘de plein droit’ aan de artilleriemeester van het zegevierende leger, evenals het bewerkt en onbewerkt koper, tin, lood en andere metalen behorende aan kerken, kloosters en particulieren. - Medegedeeld op de vraag van V.H. hiervoor blz. 281.

j.d.s.

[pagina 313]
[p. 313]

De stad Diksmuide, in juli 1647 door de Fransen ingenomen, heeft alsdan de klokken van de parochiekerk (St. Niklaas) afgekocht. Dit blijkt uit de volgende post van de rekening van de O.L. Vrouwengilde. Deze en de volgende rekeningposten komen voor bij J. Weale, Les églises du doyenné de Dixmude (ed. 1874), p. 112, 239, 299, 301.

‘Voorts betaelt an Sieur des Hayes, lieutenant van der artillerie van Vranckerijcke, bij ordennantie van de burchmeesters ende schepenen der stede van Dixmude, in daten 13en ougst 1647, onderteeckent 1. Huughe, over de redemptie van de clocken, de somme van 1600 pond parisis’.

De kerkheren van de St. Niklaasparochie te Leke lieten in 1667 hun grote klok overbrengen naar Diksmuide, de Fransen waren immers weer het Westland binnengevallen. Diksmuide ontsnapte aan de verovering, doch de kerkheren hadden een taks te betalen aan het Spaans garnizoen voor ‘den stant’ van hun klok binnen de veilige wallen van de stad. Bij de nieuwe inval van de Fransen in 1683 werden de klokken van Leke gevlucht naar Brugge in de kloostertuin van de Kapucijnen. Nadat de vrede in 't land was teruggekeerd (einde 1685) schonken de dankbare kerkheren van Leke ‘een sester wijn... in redemptie van het stellen van de clocken’ aan Pater Gardiaan van Brugge.

Wat er met de klokken van Keiem gebeurde in 1658 is niet zo duidelijk. Waarschijnlijk had men de klokken naar Diksmuide in veiligheid gebracht. De stad capituleerde, met het gevolg dat de kerkheren van Keiem een som van 63 pond te betalen hadden ‘int afcoopen ieghens de Fransche soldaten de clockspijse’.

a.d.

 

Bij de inneming van Zutfen (Gelderland) in 1672 eiste de artilleriemeester van het Franse leger een som van 10.000 kronen als afkoop van de klokken en van het koper en tin van de burgerij. Door tussenkomst van minister Louvois werd de som op de helft teruggebracht.

c.m. Tiel (Ned.)

 

Tot wanneer is dit ‘recht op de klokken’ - en de daarmee samengaande afkoop - in gebruik geweest? Ook nog in de 18e eeuw? Onder het Franse Directoire werden bij ons kerken en kerkgoed aangeslagen, en ook de klokken. Niet meer door de artilleriemeester, doch door de administratie. De klokspijs diende voor het gieten van kanonnen en het slaan van Franse sous (Biekorf 1955, 160). In Duitse historische werken leest men dat Napoleon de afkoop van klokken weer in voege gebracht heeft bij de inneming van de stad Danzig (24 mei 1807). De afkoopsom werd verdeeld onder het leger. En Napoleon zou daarop een reglement van verdeling hebben laten opmaken.

e.n.

[pagina 314]
[p. 314]

Poesters en Poesterie
Biekorf hiervoor blz. 254 en 287

In heel de Westhoek is poester (= koeier), poesteren, poesterie nog goed bekend en in gebruik. Naast poestermanieren hoort men hier ook spreken van poesterverstand en boerepoester d.i. poester bij een vreemde boer.

Een verwaaide keer zou men spreken van koeier en koeieren, dit onder de invloed van de vluchtelingen (oosterlingen) die hier uit Midden-Westvlaanderen gedurende de oorlog 1914-1918 zijn overgekomen.

Er dient echter goed onderscheid gemaakt te worden tussen koeier (= poester) en koewachter. Poesteren wordt evengoed gezegd voor het bezorgen van eender welke dieren; met de hennekweek zegt men ook ‘de hennen poesteren’. En ook de mensen worden gepoesterd. Zo hoort men: hij is goed gepoesterd d.i. is goed in zijn baai.

Poesters zijn niet noodzakelijk kereltjes van 14-15 jaar (en vroeger van elf jaar, eerste communiegrootte), maar kunnen evengoed bejaarde lieden zijn, vooral op grote hoeven. De poester leefde gewoonlijk op gespannen voet met het ‘meessen’ (meisen) of de maarte.

Koewachter, dat is heel wat anders. Dat waren - want nu zijn er geen koewachters meer - jonge gastjes van elf jaar, en jonger ook, die de koeien dreven naar de gemene weiden, om het amat (namaat, nagras) van de gemaaide weiden af te grazen. Zoals o.m. te Stavele in de ‘voorleed’, de ‘gemeene broek’ e.a. 's Morgens trok ieder koewachter met zijn groep beesten naar de gemene broek, en daar liepen de dieren in 't gemeen onder bewaking van de koewachters. En tegen avond dreven ze de dieren weer terug, tot zelfs een half uur gaans ver. Ze mieken daar een hutte van stokken en droog gras als beschutting tegen de regen, en staken er allerhande kattekwaad uit, zoals vogelnesten roven, puiden opblazen, vuurtje stoken. Als d'amattijd gedaan was, staken ze hun hutte in brand en 't was weer een jaar gedaan met de leute. Ze verhuurden zich dan voor poester ofwel, die het wat breder hadden, gingen voor een tijd weer naar school, totdat het werk weer aankwam.

Dit alles in onze Westhoek. Wie meer wil weten over de koewachters en hun manieren in 't Noorden van Brugge mag niet nalaten Biekorf 1951 (blz. 152-161, 216-225) ter hand te nemen, waar M. Cafmeyer uitvoerig hun liedjes en vertellingen behandelt.

Om toch op onze poesters terug te keren nog het volgende. Dat de poester soms beklijsterd was met drek kon geen kwaad, ‘dat is de livrei van 't ambacht’ zei men. Toen Koning Albert gedurende de oorlog bachten de kupe in De Moeren (gemeente De Moeren) verbleef en beslijkt en bemodderd in kantonnementen en loopgraven verscheen, noemden onze soldaten van de streek hem ‘de grote Poester van de Moere’.

a.b. Stavele.

[pagina 315]
[p. 315]

De legende van de metselaarsketel in de O.-L.-Vrouwekerk te Brugge

Over die legende, waarover in Biekorf 1958, 193-197, gehandeld werd, heb ik vijftig jaar geleden een versie gehoord die verschilt met de daar medegedeelde lezingen.

In de Hallestraat, onder de Halletoren, was er een afspanning, de ‘Rode Poort’, die tevens herberg en spijshuis was. Die post is mogelijk wel zo oud als Brugge zelf. In die jaren verre en na bekend en veel bezocht. Goed en goedkoop kon men er logeren en eten, mogelijk nu nog wel. (Dit huis is sedert het voorjaar 1958 opgenomen in het gebouwencomplex van het warenhuis Bon Marché. - Red.) Het was zo tussen tweeën, noch voor de fine fleur noch voor de minst begoede. Eenmaal heb ik er genoenmaald, begin 1906, toen ik in garnizoen lag te Brugge. Voor 0,75 F diende men op: een telloor goeie erwtensoep, een groot stuk vlees (romstuk) en daarbij fritten en sla en brood naar goesting, plus een volle pint (halve liter) goed tafelbier.

En nu ter zake over die legende die ik daar in de Roo' Poorte in 1906 hoorde vertellen.

De bouwmeester van O.-L.-Vrouwkerk was in tafel in de Rode Poort. 's Noens kon of mocht hij de werken niet verlaten, hij kreeg zijn noenmaal uit de Rode Poort toegezonden. Op zekere dag kreeg hij slechts ‘boulie’ (gekookt rundvlees). De man ergerde zich zodanig daarover dat hij ketel en al afnam en woedend uitriep: ‘Is dat nu kost voor een bouwmeester die negen stuivers daags verdient! tot schande metsel ik ketel en toebehoorten in een van de beuken, want zo'n affront moet bekend blijven aan al die achterkomen...’

r.s. Roesbrugge.

 

In deze belangrijke versie is de gewone man of metselaar de bouwmeester van de O.-L.-Vrouwekerk geworden. Hij is geen inboorling van Brugge en ligt thuis en in de kost in de Rode Poort. Een bekoorlijke localisatie. Is deze mooie legende niet geroepen om eensdaags, in fresco of in keramiek, een wand te versieren van die Rode Poort waar nu dagelijks zo 'n drukte heerst rond alles wat de keuken vraagt, ‘boulie’ en andere en betere kost die de bouwmeester met zijn negen stuivers kon betalen?

a.v.

Paalstenen op scherven
Biekorf hiervoor blz. 96 en 122

In mijn 35 jaar oude praktijk als landmeter heb ik slechts éénmaal zo'n geval (het plaatsen van scherven onder paalstenen) meegemaakt.

Op 20 december 1956, toen ik een perceel bouwgrond, aangekocht door dhr. Michel Vermeersch, onderwijzer te Moorsele, en gelegen te Moorsele, uitpaalde, kwam zijn vader, dhr. Prosper Vermeersch, landbouwer, geboren te Handzame in 1906 (en dus 50 jaar oud

[pagina 316]
[p. 316]

op dat ogenblik) de paalstenen helpen plaatsen. Hij hield er stellig aan onder de paalstenen glasscherven te steken. Voor elke paal had hij een fles mede om deze te breken en de stukken onder de paal te leggen.

Dat moet dus een gebruik zijn dat te Handzame nog bekend en in voege is.

g.p.g.

Gebeden en bezweringen tegen ziekten en plagen van de beesten

I
Voor het aflezen van de buikpijn der beesten, peerden enz.

Heer mijn God, wat heb ik geleden voor u vele pijn en smert, maar al mijn pijn en smert dat ik verdragen heb offer ik op voor mijn hinderen (?) en voor mijne (?) gelukkige beest.

Jesus Maria en Joseph helpt mij omdat het vreedzaam mag opstaan. Mijn dier (gij moet hier de naam van het peerd zeggen) staat op in den naam Jesus Maria en Joseph.

II
Middel om een peerd de balgpijn af te lezen.

Het peerd een kruis geven en alsdan godvruchtig lezen: ‘Den heiligen Saint Martijn kwam gereden met zijn peerd al op het land. Zijn peerd N...... kreeg de balgpijn fijn. Jesus Christus wilt genezing doen. Christus Jesus geloof gij U’.

Ge moet alzoo veel onzevaders lezen en weesgegroets of dat er personen bij zijn.

III
Nog een ander gebed of tweede remegie.

‘Ik bidde aan God en onze lieve Vrouwe, den heiligen Joannes en den heiligen Nicodemus dat hij deze beeste N...... zoude willen helpen van balgpijn, verstoptheden, kolike, wijnden, vivers, andere ongemakken en baden en dat zoohaast alsdat Christus van het kruis was afgedaan in vrede amen’.

Leest 9 onzevaders en 9 weesgegroeten.

- Uit het aflezersboekje (handschrift) van een man afkomstig van Bulskamp.

a.b.

Een bollemolen te Stavele

Over Termote's windmolentje te Beselare, met de draaibank om vloerbollen te draaien, schreef J.H. Maes in Biekorf (hiervoor blz. 179-180). Dat brengt mij op het volgende.

Op Stavele hoekje, in de wagenmakerij van wijlen Amandus Lanszweert, stand boven op het dak van de werkplaats een kleine windmolen die de draaibank deed werken. Deze wagenmaker was vermaard voor allerhande draaiwerk, ook vloerbollen en andere.

[pagina 317]
[p. 317]

Zijn specialiteit was echter het draaien van spabomen. Hij maakte de twee soorten, nl. ‘met een krikke en met een oge’, en werkte voor de uitvoer. Regelmatig leverde hij een hele lading naar St. Winoksbergen. De wagenmakerij en het molentje hebben gewerkt tot na de eerste wereldoorlog.

a.b. Stavele

Brugge rond het jaar dertig

Het dagelijks leven te Brugge door de eeuwen heen: zo zou men de indrukwekkende reeks brochures mogen noemen door Dr. Jos. De Smet in de bekende ‘Uitgaven van de Gidsenbond van Brugge’ gepubliceerd. De twee laatste jaren brachten ons ‘Brugge op het einde van de 18e eeuw’ en ‘Brugge onder de oorlog 1914-1918’. Meer nog dan deze onmiddellijke voorgangers is ‘Brugge rond 1830’, onder de drang en de lading van het verzamelde materiaal, tot een flink boekwerk uitgegroeid. Niet meer dan een tiental jaren (1827-1839) worden bestreken, de oogst echter, samengebracht uit archiefbronnen en kranten, is overvloedig en omvat al de aspekten van het leven: voeding, woning en kleding; tijdverdrijf en feestelijkheden; zakenleven en politieke stromingen en gebeurtenissen: dit alles steeds in het plaatselijk kader gezien. En bekeken met een geoefende zin voor historisch perspectief die niet nalaat hier en daar een contrast van nu-en-vroeger te belichten. Een belangrijke verrijking voor onze Brugse geschiedschrijving. Zo belangriijk dat een klapper op plaats- en persoonsnamen hier onmisbaar wordt. De illustratie is keurig en leerrijk.

- Dr. Jos. De Smet. Brugge rond 1830. In-8, 128 blz. met 12 prenten. Prijs: 60 F (in de boekhandel of door overschrijving op P.C. 4114.23, Gidsenbond Brugge).

Krokodil als ex-voto
Biekorf hiervoor blz. 256 en 284

De grootmeester der Oostenrijkse bedevaartfolklore, Prof. Dr. G. Gugitz, regelmatig lezer van Biekorf, signaleert een krokodil in Spanje. Aan de devotie tot ‘O.-L.-V. van de krokodil’ te Madrid is volgende legende verbonden. In 1522 kwam een Spaans schip uit Indië gevaren. Tot tweemaal toe zwom een krokodil op het vaartuig toe en verwijderde zich dan in de richting van een nabijgelegen eiland, als wou het dier de scheepslui daarheen brengen. Alfonsus Montalbanus, bevelhebber van het schip, landde op het eiland en zag er een Mariabeeld aan een boom hangen. Hij nam het met zich mee. Intussen hadden zijn mannen de krokodil gevangen. Te Madrid aangekomen liet hij het beeld in de Sint-Genesiuskerk plaatsen, en als blijvend aandenken de huid van de krokodil erbij hangen. Weldra geschiedden verscheidene mirakelen. (G. Gumpenberg, Marianischer Atlas, Praag 1717, blz. 192).

Hier verschijnt de krokodil dus als zgn. ‘weisendes Tier’, d.i. als wegwijzer naar het te vinden beeld.

w.g.

[pagina 318]
[p. 318]

Vondeling te Oekene in 1770

Uittreksel uit het ‘Doopregister S. Kerk Ouckene 1766-1789’ bijblad van bladzijde 41:

‘Op den 25 Mey 1770 compareerde voor mij, onderschreven pastor der parochie van Ouckene, seker Marianne Josepha Delport, seggende geboortig te seyn van de parochie van Reckem, fa Antonii Josephi Delport en Mariae Jacoba Soete, de welcke in de presentie van den eerw. heer C.A. Bouckaert en van Joannes Buyse declareerde het gevonden kint op den oven van Pieter Jacobus Vandevelde op den 22 deser ende gedoopt op den 23 oock deser in de Kercke van Ouckene, aen welck kint den naem gegeven was van Eugenius Augustinus Oven, te wesen haer eigen en nateurelyken sone, daerenboven het selve kint voor het haere reclameerde, waer op dat kint haer ter handt is gestelt geweest desen 25 mey 1770. In teeken der waerheid heeft sy desen act onderteekent met haer gewoonelyck handteeken, declarerende niet te konnen schrijven. Actum desen 25 mey 1770.

† dit is het marcq van Marianna Josepha Delport,
E.A. Devloo pastor van Ouckene,
C.A. Bouckaert vicepastor in Ouckene,
als present Joannes Buyse.’

Eugenius Augustinus Devloo was pastoor van Oekene van 1769 tot 1807. Men zal opmerken dat zijn eigen voornamen aan het gevonden kind gegeven werden.

Cyprianus A. Bouckaert was onderpastoor te Oekene van 1769 tot 1773.

Joannes Buys fs Guilliame was in 1757 burgemeester van de Hazelt en werd in 1760 geheten ‘hooftman der prochie van Ouckene’ (Schepenarchief Yper boek 293 f. 211).

f.m.w.

Schertsende groet

Naast ‘de wind van achter’ en andere schertsende begroetingen, waarover in vorig nummer (blz. 287) iets werd medegedeeld, zijn er nog andere in gebruik. Te Kortrijk hoorde ik meer dan eens de scherts: ‘Welgekomen, wanneer ga-je vertrekken’. Meestal echter wordt dat gezegd van derden, bij wie men niet naar wens onthaald wordt: ‘'t Is daar van welgekomen, wanneer ga-je vertrekken’.

Kwestie van welgekomen, onze grootmoeder had daar nog een spreuk op: ‘Hij was daar welgekomen lijk den eersten dag van de vasten’. (Slecht gekomen; vasten is hier de oude Veertigdaagse Vasten die dan nog een echte vastentijd was).

Bij feestwensen, o.m. met Nieuwjaar, kent men ook de schertsende reactie: ‘Geluk en zegen - en uw nekke vol regen’.

Dit doet me denken aan de scherts bij het geven van de voorrang: ‘Ezels voren - om 't hol te boren’.

a.j.

[pagina 319]
[p. 319]

Reizend glaskunstenaar te Brugge. 1803

‘M. Demmenie, Hollandsche Chymist, berigt het publiek, dat hy binnen Brugge aengekomen is, en aldaer zal herhaelen zyne Glaskundige proefnemingen in het miniatuer, die de verwonderinge gemaekt hebben van de hoofdstad en van alle andere steden, in welke hy de eere gehad heeft zyne talenten te oeffenen.

Als den eenigen bezitter van deze konst, maekt hy terstond in glas de voorwerpen die men hem vraegt, het zy bloemen, vogelen, landschappen, bouwkundige stukken, niets uytgezonderd; en de gelykenisse der gedaente en couleuren is zoodanig, dat men de natuer zelve meynt te zien.

Dewyl men aen de konst-oeffenaers alle mogelyke aenmoedingen behoort te geven, om de nutte en aengenaeme uytvindingen te vervoorderen, met aen de talenten den verdienden loon te geven, wordt dit bericht toegezonden, om het zelve te plaetzen in uwe gazette.

De plaetse en dagen op dewelke den voornoemden Demmenie zyne experientien werkstellig zal maeken, zullen ten behoorlyken tyde door affichen bekend gemaekt worden.’ - Gazette van Brugge, 22 Pluviose jaar XI (11 februari 1803).

j.d.d.

Fijn

Madamke was smoorrijk, 't had een hofstee moeten laten aan de Koning, zo zeiden ze, maar 't was hondegierig. De pastoor kon er maar niets los krijgen voor zijn kerk. ‘Weet gij wel, zei hij, dat de deur van den hemel zeer nauw is, 't staat in 't evangelie, een kemel zou gemakkelijker door d'oge van een naalde kunnen dan een rijke door de deur van den hemel geraken...’. - ‘Ja 'k, zei Madamke, maar een ziele peis-de gij dat dat niet fijn 'n is?’

m.d. Bissegem

Heemkundige kring ‘Maurits Van Coppenolle’

Te Sint-Andries werd onlangs overgegaan tot het oprichten van een vereniging voor de studie van de heemkunde en de streekgeschiedenis. Het werkgebied van de Heemkundige Kring ‘Maurits Van Coppenolle’ strekt zich uit over het grondgebied van de gemeenten Sint-Michiels, Sint-Andries, Varsenare en Snellegem.

Het bestuur werd samengesteld als volgt.

Ere-Voorzitter: Weledele Heer Ridder Stanislas van Outryve d'Ydewalle. Voorzitter: de heer Gerard Franchoo, apotheker, te Sint-Michiels. Bestuursleden: de Heer Walter Simoens, de heer Ketele, Mevrouw Wwe Maurits Van Coppenolle en de heer J. Penninck die het secretariaat waarneemt.

Alle personen die hun medewerking aan dit initiatief willen verlenen kunnen zich schriftelijk wenden tot het secretariaat, Leeg weg, 77 h, Sint-Andries. De lidmaatschapsbijdrage is gesteld op 50 F per jaar.


Vorige Volgende

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Antoon Viaene

  • Jos De Smet

  • C. Mostrey

  • E. Neylants

  • AndrĂ© Bonnez

  • Walter Giraldo

  • Jozef Delbaere

  • Firmin Messiaen

  • over Jos De Smet


plaatsen

  • over Brugge

  • over Stavele

  • over Oekene


datums

  • 25 mei 1770

  • 11 februari 1803