Biekorf. Jaargang 59
(1958)– [tijdschrift] Biekorf–
[pagina 276]
| |
Evacuatie van burgerlijke bevolking uit onbezet West-Vlaanderen
| |
[pagina 277]
| |
De vermeling van talrijke koopvaardijschepen door de Duitse duikboten in het voorjaar van 1917, zette de Engelse regering aan om, in de zomer van 1917, vanuit Ieper een groot offensief te ondernemen, ten einde de Duitse Marine van de Belgische kust te verdrijven, of ten minste ver genoeg vooruit te komen om de Duitse duikbootbasis te Brugge-Zeebrugge en Oostende in het bereik te brengen van vérdragend geschut. Het offensief zou ondernomen worden door Engelse en Franse troepen. Deze laatsten zouden een deel van de boog rond Ieper overnemen tussen Boezinge en Drie Grachten. Eens het offensief goede vooruitgang had gemaakt, zouden andere Engelse troepen aanvallen vanuit Nieuwpoort en zou het Belgisch leger op zijn beurt tot het offensief overgaan vanuit Diksmuide. Er werd verwacht dat de vijand, van zohaast hij lont rook, de gebieden achter het front, waar de troepen samengetrokken werden, onder zwaar vuur zou nemen. Daarom werd besloten de burgerlijke bevolking aldaar te ontruimen. Reeds op 14 april 1917, drie maanden vóór het begin van het offensief, moesten de veertig families van landbouwers, die waren blijven wonen te Elverdinge, Vlamertinge, Dikkebus, Kemmel, Nieuwkerke en Ploegsteert, op bevel van de Engelse militaire overheid, hun hofsteden verlaten. Op 16 mei werden de kinderen uit de wijken De Klijte en Ouderdom te Reningelst naar veiliger plaatsen overgebrachtGa naar voetnoot(4). Op 28 juni 1917 liet de minister van binnenlandse zaken uit Le Havre weten aan de burgerlijke gouverneur van West-Vlaanderen in De Panne, dat het Belgisch leger tegen 15 juli de evacuatie vroeg van de gemeenten Avekapelle, Eggewaartskapelle, Zoutenaaie, Lampernisse, Lo, Pollinkhove en Oostvleteren. Er werden ook bombardementen op Veurne en De Panne verwacht. De volgende dag liet de minister van oorlog weten dat het eerste Franse leger, dat het front bezette tussen Drie Grachten en Boezinge, de evacuatie van de bevolking vroeg, die woonde ten oosten van de lijn Stavele-Krombeke, de dorpen inbegrepen. Het ging hier om een 13.000 inwoners, die met hun vee naar Frankrijk moesten gestuurd worden, omdat er geen plaats beschikbaar was in het nog onbezette landsdeel. Als gevolg op deze mededelingen zond de militaire gouverneur van West-Vlaanderen een omzendbrief, waarbij gans de burgerlijke bevolking van Oostduinkerke, Koksijde, Ramskapelle, Wulpen, Booitshoeke, Pervijze, Avekapelle, Zoutenaaie, Eggewaartskapelle, Lampernisse, Oudekapelle, Nieuwkapelle, Lo, Pollinkhove, Reninge, Oostvleteren, Stavele, Westvleteren, Krombeke en Woesten tegen 15 juli haar woonplaats moest verlaten en naar Frankrijk uitwijken. Slechts de grote landbouwers, de gemeenteoverheden, de pastoors, | |
[pagina 278]
| |
dokters en apothekers, alsook de rijksambtenaren mochten blijven met hun vrouw of hun meid. Daarenboven moesten ook ter plaats blijven de voerlieden die met paarden en wagens voor het leger of voor de ravitaillering aangeworven waren, de werklieden belast met het onderhoud van de wegen en het personeel van de militaire bad- en wasserijinrichtingen. De paarden en het vee moesten ter plaatse achtergelaten worden en zouden door het leger aangekocht worden. De evacuatie zou per trein geschieden en de vluchtelingen mochten slechts weinig gepak medenemen. De ontruiming van de bevolking begon op 15 juli met twee treinen per dag, één in de voormiddag en één in de namiddag, en zou duren tot 19 juli. De vluchtelingen zouden met militaire kamions en met stoomtrams naar de stations gebracht worden te Klein Leisele en te Veurne. Volgens een telegram van de Franse préfet van het Noorderdepartement te Duinkerke, dd. 12 juli, waren de treinen met deze vluchtelingen bestemd voor de departementen Maine-et-Loire, Loire-Inférieure, Vendée, Deux-Sèvres, Vienne, Indre, Nièvre, Allier en Sarthe, dus voor N.-W. en voor Midden-Frankrijk. De arrondissementscommissaris van Veurne liet weten op 16 juli dat de trein uit Veurne vertrokken was met 1210 personen: 553 vrouwen, 317 mannen en 340 kinderen. Hij bestond uit tien internationale wagens en zes tweede-klasserijtuigen. Ieder vluchteling had een half brood en een doos met 300 gr. ingelegd vlees ontvangen. De inwoners van de Franse zone (Oostvleteren-Reninge), die woonden ten oosten van de vaart van Poperinge, hadden op 20 juli bevel ontvangen hun woningen te verlaten tegen 26 juli. Op 24 juli kwam er een verandering: slechts deze die woonden ten O. van de weg Veurne-Ieper moesten vertrekken. De overige, die woonden tussen deze weg en de vaart van Poperinge, mochten blijven ‘à leurs risques et périls’. Om de verwarring nog groter te maken, liet de militaire gouverneur van West-Vlaanderen op 15 juli een plakbrief uithangen, waarbij de inwoners van De Panne, Adinkerke en Veurne de dringende raad ontvingen vrijwillig en tijdelijk naar Frankrijk uit te wijken, om reden van de dreigende beschietingen. En op 5 augustus gaven de Engelsen, die het front te Nieuwpoort bezetten, de inwoners van Koksijde bevel terstond hun gemeente te verlaten. In juli was geheel Reninge ontruimd, met uitzondering van 24 inwoners, maar in augustus waren enkele inwoners teruggekeerd zodat de bevolking toen reeds tot 40 personen was aangegroeid.
Over de evacuatie van de burgerlijke bevolking bezitten wij een omstandig verslag opgemaakt op 4 oktober 1917 door de arrondissementscommissaris van Ieper te Watou. | |
[pagina 279]
| |
7 juli was de vastgestelde dag voor de ontruiming van delen van Krombeke, Oostvleteren, Westvleteren en Woesten, gelegen in de Franse zone. Men mocht noch vee noch meubelen medenemen. Slechts weinigen verlieten de bovengemelde gemeenten, die toen bewoond waren respectievelijk door 1386, 2195, 2310 en 602 inwoners. Daarvan moesten 300, 1000, 500 en 100 vertrekken. In werkelijkheid waren er uit deze gemeenten vertrokken 0, 71, 4 en 47. Op 12 juli werden het deel van Oostvleteren en Woesten, alsook de gemeenten Elverdinge, Vlamertinge en Dikkebus, die in de Engelse zone lagen, door de militairen uitgedreven. Op 23 september mochten de meesten onder hen terugkeren. Slechts 160 vluchtelingen uit Dikkebus hadden nog geen toelating bekomen om huiswaarts te keren. Op 25 juli ontruimden de Fransen de inwoners van Woesten en Oostvleteren. Zij mochten niet terugkeren, alhoewel de arrondissementscommissaris deze ontruiming nutteloos vond. Op 30 juli bleven er zonder toelating nog 40 inwoners te Woesten en 260 te Oostvleteren. Zij werden verder met rust gelaten, nadat vier landbouwers, die door de Franse gendarmerie waren weggeleid, door tussenkomst van de arrondissementscommissaris waren vrijgelaten. De andere inwoners kwamen stilaan terug zonder toelating, en in oktober waren er weer een 300-400 inwoners te Woesten en een 600-700 te Oostvleteren. In de Engelse zone werd bij iedere evacuatie door de militaire en burgerlijke overheid een ‘constat de lieu’ opgemaakt. De huizen werden gesloten. Toch werd er veel gestolen door de soldaten, die deuren en vensters gebruikten als brandhout. In de Franse zone werd geen ‘constat de lieu’ opgemaakt. Bij het vertrek van de inwoners, werden de huizen betrokken door de soldaten, die er alles openbraken, stolen of vernielden. Met de klederen van de burgerlijke bevolking hielden zij regelmatig mascaraden in het bijzijn van hun officieren. Tot zover het verslag van de arrondissementscommissarisGa naar voetnoot(5). Stilaan konden talrijke geëvacueerde inwoners naar hun woningen terugkeren. Hun rust zou echter van korte duur zijn.
Het groot Duits offensief in Vlaanderen van 9 tot 28 april 1918, dat de Kemmelberg veroverde en 15 km. vooruitkwam, dreigde het Belgische leger in te sluiten. Het verwekte een paniek bij de burgerlijke bevolking en ook onrust bij het leger, dat vreesde de IJzer te moeten verlaten om naar Frankrijk af te rukken, ten einde niet door de vijand omsingeld te worden. Het offensief zette in op 9 april ten Z. van Armentières, op Frans grondgebied, en sloeg de volgende dag over naar het N. van deze stad, op Belgisch grondgebied. De inwoners uit de meest | |
[pagina 280]
| |
bedreigde gemeenten werden door niemand gewaarschuwd en moesten vluchten voor de geweldige beschietingen. De Belgische regering had reeds op 10 april besloten maatregelen te nemen voor de ontruiming van de burgerlijke bevolking aldaar, maar zij kwamen niet meer tot uitvoering. Reeds de volgende dagen werden Nieuwkerke, Ploegsteert en Dranouter door de vijand veroverd, en was de bevolking uit deze gemeenten gevlucht, evenals uit Kemmel, Voormezele, Dikkebus, Westouter en Reningelst. Het Belgisch leger nam voorbereidingen tot de aftocht. Het vreesde dat zijn front door de Duitsers aan een zware beschieting zou onderworpen worden. Daarom werd de bevolking door een eerste plakbrief van 21 april bevolen de streek te ontruimen ten O. van de weg Koksijde-Bad - Veurne, ten O. van de Lovaart, en vanaf Nieuwkapelle tot Reninge, ten O. van de weg Veurne-Ieper. De burgers moesten het Belgisch grondgebied verlaten en naar Frankrijk trekken. Hun paarden en vee mochten zij aan het leger verkopen. In de ontruimde streek zouden nieuwe verdedigingsstellingen gebouwd wordenGa naar voetnoot(6). Drie dagen later, op 24 april, kregen de inwoners van het overige onbezette gebied, ten W. van de boven vermelde lijn, bevel zich gereed te maken voor een eventuele ontruiming van hun woonplaatsenGa naar voetnoot(7). Ondertussen ging de vlucht van de inwoners uit de frontstreek verder. Ieder dag werd een speciale trein ingelegd om ze naar Frankrijk te vervoeren. Wie over de nodige geldmiddelen beschikte mocht op eigen kosten vertrekken. Van 11 tot 25 april waren uit het arrondissement Ieper 4.300 personen vertrokken per trein, 1000 per wagen, 500 te voet, en waren 500 ouderlingen en kinderen uit gestichten naar Frankrijk gezondenGa naar voetnoot(8). Op 27 en 28 april vertrokken 2722 vluchtelingen uit het station Proven, en op 30 april 2663 uit het station Roesbrugge. Ook de stad Poperinge werd ontruimd tot aan de spoorlijn Poperinge-Hazebroek. De administratieve commissie, die opgericht was omdat de meeste leden van de gemeenteraad naar Frankrijk waren uitgeweken, had haar zetel in een barak te St. Jan-ter-Biezen. Op 3 mei, nadat het Duits offensief doodgelopen was, werd de ontruiming van de gemeenten Oost- en Westvleteren afgelastGa naar voetnoot(9). De landbouwers, die hun hofsteden hadden moeten verlaten ten O. van de Lovaart en van de weg Veurne-Ieper, stonden voor grote moeilijkheden. Slechts enkelen konden met hun vee, wat meubels en wat landbouwgereedschap per trein naar Frankrijk vertrekken. | |
[pagina 281]
| |
Het Belgisch Midden-Comiteit voor Landbouwbelangen spande zich in om voor hen hofsteden te vinden in Normandië. En daar het vervoer per spoor van vee en wagens niet goed mogelijk was, gaf dit Midden-Comiteit op 25 juni 1918 een reiswijzer uit om met wagens en vee, in veertien dagreizen Rouen te bereiken. Ieder dagreis zou 25-30 km. tellen in vlakke streken en 15-20 km. in bergstreken. Hofsteden waren aangewezen, waar de boeren onderweg konden vernachten. De weg liep over Boulogne of Fruges naar Abbeville, Neufchâtel tot Rouen. Hoeveel landbouwersgezinnen op deze manier vertrokken zijn kan uit de archiefbundels niet opgemaakt worden. Dit waren de laatste evacuaties van de burgerlijke bevolking in onbezet West-Vlaanderen. Begin september 1918 werden enkele van de in april 1918 veroverde gemeenten door de Duitsers ontruimd, die hun frontuitsprong bij Belle opgaven om troepen uit te sparen. De arrondissementscommissaris van Ieper ondernam terstond een verkenning in het bevrijde gebied. Volgens zijn brief van 4 september was Nieuwkerke volledig vernield, evenals Loker. Maar er waren nog meubels aanwezig in de kerken van Westouter, Reningelst en De Klijte. Deze drie kerken waren zwaar beschadigd maar konden nog hersteld worden. Overal stonden de tarweoogsten, die vóór het Duitse offensief van april gezaaid waren, nog op het land. De arrondissementscommissaris poogde vruchteloos de toelating te bekomen om deze oogsten binnen te halen. Hij stuitte op moeilijkheden bij de Engelse legeroverheid. In dit gebied immers werden voorbereidingen getroffen voor het grote offensief, dat op 28 september 1918 van Ieper zou uitgaan, en vanaf 14 oktober de bevrijding van ons land zou inleiden. Jos. De Smet. |
|