Een liedje uit Frans-Vlaanderen
1840
Dwaze Tresia met haar kiekens
Het volgende liedje heb ik tijdens een tocht door Frans-Vlaanderen gekregen op 6 juni l.l. van een werkman in Volkerinkhove (bij Watten); hij haalde het uit een bak met boeken en gedrukte liedbladen. De 21 strofen zijn door een vaardige hand geschreven in twee kolommen op een dubbel blad patriapapier. Het blad, al vroeg vierdubbel geplooid, is in de vouwen zeer versleten.
De tekst wordt hier letterlijk medegedeeld. Alleen een paar verschrijvingen werden verbeterd, o.m. spotten i.p.v. spoeten (str. 5 v. 2). Men lette op de vormen als gald, getald, daelven voor geld, geteld, delven; kies voor kiekens; panger voor pander; gouy voor gauw. Str. 7 v. 3: om pits al in de steens te staen (putten in d'eerde staen) heeft een klank die men niet meer vergeet.
Het liedje is interessant niet alleen als taaldocument, doch ook om zijn inhoud.
Dwaze Tresia uit Volkerinkhove gaat naar de markt van Bollezele met drie kiekens; zij wil er drie francs (60 sous) voor hebben. Koopmans bieden haar de helft. In de handel met een treffelijke boerin verzint zij een aanbod van 50 sous en komt met haar overeen voor 45 sous, de kiekens thuis te leveren. Na de toeslag daagt een koper op die haar feitelijk 50 sous biedt en zij laat hem de drie kiekens. Doch verkocht is verkocht en de boerin - en de boer! - eisen de levering van de koop. Het slot wordt boertig. Dwaze Trees (Myte-trey) komt af met een broedhen in plaats van de kiekens. De maat is vol. De boer eist en krijgt de 50 sous, de marktprijs van de drie kiekens die de zijne waren. En Tresia is haar kiekens en haar geld kwijt.
De vertelling illustreert de volksgeest in zake marktgebruiken oudtijds: onnette marktzeden werden niet geduld, zij werden ‘in de gazet gezeyd’ en zelfs in een liedje bezongen om voor Jan en alleman te dienen tot ‘exempel’ en ‘vermaen’.
Werd dit liedje ooit op een vliegend blad gedrukt? of in een plaatselijke almanak uitgegeven? Dit valt nog te onderzoeken. Evenals de vraag of Modestus Truant van Volkerinkhove de dichter van het liedje is. Het behoort hem toe, en heel het onderschrift schijnt er op te wijzen dat Modestus Truant meer is dan een louter afschrijver van het liedje.
d.v.