Biekorf. Jaargang 59
(1958)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 171]
| |
Hoppe in het HoutlandWie de hoppe vernoemt, denkt onwillekeurig aan de streek van Poperinge, die eertijds en thans nog, als de enige hoppe-streek in West-Vlaanderen doorgaat. In vorige eeuwen was er bij ons nog een andere hoppestreek, namelijk het Houtland. Over de hoppe in het Torhoutse is zeer weinig geweten, zelfs niet het bestaan ervanGa naar voetnoot(1), wellicht omdat ze nooit op grote schaal werd gekweekt en er al lang verdwenen is. Ook in het archief zijn maar schaarse gegevens te vinden. Een eerste getuigenis wordt verschaft door het Top. Wdb. van De Flou, bij de hoppe-samenstellingen. Laat men de naam hommelhof (Langemark) terzijde, omdat hij blijkbaar aansluit bij het Poperingse, waar ‘hommel’ het plaatselijke dialect is voor hoppe, dan kan men de hoppe-toponiemen bij De Flou als volgt overzien. De oudste hoppebenamingen, t hoppestic(xkin) te Gistel (1547) en 't hoppestick te Steenbrugge-Assebroek (1556), liggen eigenlijk aan de uiterste rand van het Houtland, dus reeds buiten de zure, veld-achtige moerassige midden-westvlaamse zandstreek, waarvan Torhout het centrum was. Hoppier(ken) en hoppierstukken komen voor in het Torhoutse (Zwevezele, Torhout, Zedelgem, Handzame, Lichtervelde en Ruiselede) en een paar malen in de Leiestreek (Oeselgem, Ooigem, Markegem). Het is misschien mogelijk dat hoppier gelijk te stellen is met hopperye (Moen, 1793), zoals men vroeger ook rapier schreef voor raperye (raapstuk). De overige hoppesticken bij De Flou zijn alle te vinden in of nabij het Houtland en worden pas geciteerd in de 17e eeuw en later: Ardooie (van 1688 af)Ga naar voetnoot(2), Jabbeke (1692), Eernegem (1700, een stuk land met hoppe beplant), Koekelare (1705), Ruddervoorde (1724), Beernem (1744), Koolskamp (1762), Zedelgem (1802), Kortemark (1823) en Torhout (1900). Allemaal gewone stukken bouwland waarop hoppe kon groeien, en in een paar gevallen ook nog groeide toen het toponiem mondsgemeen was. De verspreiding van de hoppe-plaatsnamen laat reeds op overtuigende wijze uitschijnen dat er vroeger in talrijke plaatsen der midden-westvlaamse zandstreek hoppe werd gekweekt. Dit in tegenstelling met andere streken waarvan er slechts alleenstaande gevallen bekend zijn. Men vermoedt immers dat de hoppe ook als groente werd gebruikt en aldus zeer oud kan zijnGa naar voetnoot(3). | |
[pagina 172]
| |
Er zijn nog andere en meer directe gegevens die er op wijzen dat er werkelijk een hoppeteelt in de streek rond Torhout heeft bestaan. Bij een opgave van alle ter plaatse beoefende landbouwteelten in het Brugse Vrije, waarin praktisch de gehele midden-westvlaamse zandstreek viel, daterend van augustus 1794 (jaar III der Fr. Rep.) wordt bij volgende localiteiten uitdrukkelijk hoppe (houblon) vermeld: Torhout-buiten, Werken, Lichtervelde, Edewalle (nabij Handzame-Kortemark)Ga naar voetnoot(4). Over de omvang wordt niets gezegd. De historische monografieën van deze gemeenten en van andere plaatsen, waar volgens De Flou hoppe werd gekweekt, geven niet eens het bestaan op van een plaatselijke hoppecultuurGa naar voetnoot(5). Het is opvallend dat de opgave van het Brugse Vrije, die een samenvatting is van mededelingen uit eerste hand, namelijk de plaatselijke besturen, een hoppegebied omschrijft dat heel wat kleiner is dan de verspreiding der hoppe-namen bij De Flou. Het lijkt er dus naar dat de teelt in de jaren 1790 in verval verkeerde. Er is trouwens een andere bron, die dit schijnt te bevestigen. De in 1806 gestichte Société départementale d'Agriculture, die o.m. te Ichtegem één harer leden had, heeft in een van haar zittingen de hoppe van landbouwkundig standpunt besproken. Datum noch opsteller van dit merkwaardig rapport zijn bekend. Het beschrijft toestanden tussen 1807 en 1814-15Ga naar voetnoot(6). Gedurende de Franse Tijd was het een voorspoedige tijd voor de hoppehandel. Bier werd immers in ⅓ van het Franse Imperium gedronken, zodat onze hoppe ineens een ruimer afzetgebied vond. In zijn inleiding vernoemt de opsteller terloops de twee westvlaamse hoppestreken: het Poperingse en Lichtervelde. Deze laatste gemeente vormde dus toen alleen het tweede hoppegebied. Dan ging de teelt te Lichtervelde zelfs nog merkelijk vooruit, maar de kwaliteit der geoogste hoppe was ‘moins estimée que celle de Poperinghe’. Het is bekend dat de Poperingse hoppe ten opzichte van deze van Aalst, juist om kwaliteitsredenen een moeilijke markt had. De Lichterveldse moet dus van zeer geringe conditie geweest zijn. | |
[pagina 173]
| |
Verder zijn ons geen hoppe-citaten voor het Torhoutse bekend. Het kan betwijfeld worden of de Lichterveldse teelt, rond 1807 nog in opgang, wel een grotere uitbreiding heeft genomen. Alleen kunnen wij nog zeggen dat onze grootmoeder, Julie Stael (geb. Ichtegem 1850) een recept kende om bier te brouwen. Zulke recepten bestonden vroeger een beetje overal en men kruidde dat keukenbier met allerlei soorten planten, tot bladeren van de esseboom toe. In dit recept echter, dat op zijn geheel vergeten is, kwam kandijsuiker van pas en werd in de ton een linnen zakje opgehangen waarin gedroogde hoppe werd gedaan. Weeral een aanwijzing dat er hoppe te krijgen was in de onmiddellijke nabijheid. In het Houtland met zijn talrijke velden, geweiden, zure zandgrond en heide, en zijn eigen specifieke flora, kwam vroeger veelvuldig de gagelstruik voor (myrica gale), door Sanderus reeds beschreven in de Flandria Illustrata waar hij spreekt over het Bulskampveld. De gagel, in Holland ook Drentse thee geheten, bevat sommige bestanddelen die aan hoppe herinneren. In zijn gebundelde opstellen over Lichtervelde, schrijft C. Sintobin, dat ‘heel de streek bekend was om die gagel,... hebbende een sterken geur, volksnaam vlooienhout, in vroeger tijden gebruikt bij de gruutte, tot het bierbrouwen, nu vervangen door de hop’Ga naar voetnoot(7). Het is inderdaad zo dat de gruit, de oude middeleeuwse brouwerijgrondstof om het bier te kruiden, hoofdzakelijk afkomstig was van de gagelplant en dat in het Brugse Vrije de heideachtige omgeving van Torhout daarvoor bekend moet geweest zijn. Het bekende gruitrecht der heren van Gruuthuse te Brugge heeft hierin zijn oorsprong. Het is overigens betekenisvol dat het gruitrecht te Brugge, dat een achterleen was van de Burg van Brugge, niet uitsluitend de stad Brugge alleen betrof, maar ook van kracht was voor het hele Brugse Vrije, waarin dus ook de hele streek lag, die de gagel voortbrachtGa naar voetnoot(8). De hoppe heeft de gagel rond de veertiende eeuw uit de bierbrouwerij verdreven. Wat nu wel eigenaardig schijnt, is dat de hoppeteelt én de gagelstruik samen in hetzelfde gebied gevonden werden. Daarom kan men zich afvragen of de hoppeteelt in het Torhoutse niet zeer oud is, en soms niet kan opklimmen tot de tijd toen de gagel het stilaan moest afleggen voor de hoppe. | |
[pagina 174]
| |
In een streek die door de overvloedig voorkomende gagel met de bierbrouwerij meer te maken had dan elders net geval zal geweest zijn, zou de hoppe dan de aanpassing gebracht hebben aan nieuwe toestanden in de locale bierbrouwerij. Gelijkaardige ‘indeplaatsstellingen’ van nieuwe producten zijn vroeger nog gebeurd. Te Brugge o.m. met de bietsuiker-fabricatie, die er opkwam naast de stilliggende suikerriet-fabriekjes, en er moeten elders nog zulke gevallen bestaan hebben. Het gagelgebied past té opvallend samen met het Houtlandse hoppegebied, om deze verleidelijke gedachtengang niet eens naar voren te schuiven! L. Van Acker. |
|