Biekorf. Jaargang 58
(1957)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 307]
| |
Oudheidkundig onderzoek in de kerk van Sint-AndriesZ.E.P. Nicolas Huyghebaert had ons er reeds geruime tijd van verwittigd, dat men een verwarmingsinstallatie zou plaatsen in de S.-Andrieskerk te Sint-AndriesGa naar voetnoot(1). De verwarming zou gebeuren door warme lucht, die door een ondergronds buizensysteem door de kerk wordt geleid; daartoe zouden onder de vloer sleuven gegraven worden van ongeveer 50 cm breed en 1 m diep. De stookkelder zou men uitdelven in de bergplaats, ten oosten van de noordbeuk. Het werk begon later dan men voorzien had, op een ogenblik dat de Rijksdienst voor Opgravingen, die het werk zou volgen, moeilijk ter plaats kon zijn: Prof. Dr. J. Mertens werkte in Roksem, en ondergetekende was aan de arbeid te Oostkerke. Nota's werden hoofdzakelijk genomen op 9 november 1956, toen het werk in de kerk zelf reeds grotendeels gedaan was; in de reeds uitgediepte verwarmingskelder was een onderzoek nog mogelijk.
Zuidoosthoek van de stookkelder. (1) is waarschijnlijk de fundering van de romaanse noordwestelijke vieringspijler, (4) is een latere baksteen-muur. Toen de foto ge- nomen werd, was men reeds bezig met de verbouwing van de kelder.
In de kerk zijn de werklieden enkel op een noordzuid lopende veldsteenmuur in de oosttravee van de beuken gekomen. Een kettingmuur onder de zuilen werd niet aangetroffen, althans niet op een diepte van 1 m. Dit hebben we zelf vastgesteld in de oosttravee van de noordelijke zuilenrij. In de zuidoosthoek van de stookkelder bevindt zich een fundering 1, die waarschijnlijk tot een noordwestelijke vieringspijler | |
[pagina 308]
| |
behoorde; het metselwerk meet respektievelijk 60 en 40 cm. Gerekend volgens het vloerpeil, is het op - 190 op het zand gefundeerd; de onderste 30 cm bestaan uit veldsteen en wit zand. Het hoger gedeelte bestaat uit veldsteen en gele schelploze mortel. Op - 100 heeft de fundering in de oostwand een klein verstek van 7 cm; op - 70 is al het metselwerk bepleisterd. Op 270 cm ten westen van 1 bevindt zich de fundering van pijler 2, die 130 ×? cm meet en op dezelfde wijze als 1 gebouwd isGa naar voetnoot(2). Tot op - 80 was er op de oostkant van 2 metselwerk aanwezig dat waarschijnlijk voortkwam van een kettingmuur tussen 1 en 2; het was nog slechts 35 cm lang. Op 270 cm ten noorden van 1 liep een veldstenen muur 3 (ongeveer 1 m breed) in de richting oost-west; J. Mertens deelde me mee dat het onderste gedeelte uit veldsteen en zand bestond (volgens een waarneming van 7 november 1956). In de oostmuur van de kelder was de zuidwand van die muur duidelijk afgelijndGa naar voetnoot(3); de andere zijde echter, was niet nauwkeurig vast te stellen: tot in de noordoosthoek van de kelder bestond de oostwand uit afval van veldsteen en mortelGa naar voetnoot(4). Stond daar vroeger de westmuur van de noordelijke transeptarm? In de westmuur van de kelder was de doorsnede van de muur niet goed na te meten, wegens de aanwezige afval. De besproken funderingen behoorden heel waarschijnlijk tot een romaanse kerk; de fundering uit veldsteen en zand troffen we ook aan te Snellegem en te Roksem. Het is mogelijk dat 1 de fundering van de noordwestelijke vieringspijler was; de stookkelder bevindt zich dan op de plaats van de oostelijke travee van de noordbeuk. De doorgang naar het transept en de middenbeuk zou dan 270 cm bedragen hebben. Tijdens het graafwerk werden ook enkele baksteengraven aange- troffen. Het dubbelgraf 6 was gebouwd met baksteen (21 × 10 × 4,5 cm) en harde gele mortel; de binnenwanden waren bepleis- terdGa naar voetnoot(5). Dit graf werd uitgebroken. Van het graf 11 zagen we enkel de oostelijke eindmuur; dit graf werd niet geopend. Het dubbelgraf 7-8 is gemetseld met bakstenen (19 × 9 × 4 cm) en harde witte mortel. Graf 8 is nog overwelfd; de wanden zijn enkel beschilderd met enkele eenvoudige roodbruine kruisen. Graf 7 is 58 cm breed en 210 cm lang; van de deksteen (op - 120) waren twee stukken ingestort. Dit bemoeilijkte nog het onderzoek, | |
[pagina 309]
| |
daar we langs de oostkant in het nauwe graf moesten kruipen om met een zaklamp de erg beschadigde muurschilderingen te onderzoeken. Op de smalle, nu weggebroken oostwand waren er sporen van een O.L.V. figuur, omringd door enkele kruisen; op de
Algemeen grondplan.
De dikke lijn tekent de binnenomtrek van de rechthoekige stookkelder, die zich ten oosten van de noordbeuk bevindt. westzijde staat een afbeelding van de Gekruisigde Kristus, omgeven van O.L.V. (blauwe mantel) en S. Jan (rode mantel). Onder de figuren loopt een roodbruine boord; er naast zijn kruisen geschilderd. Op elk der twee langszijden staat in het midden een roodgeklede engel met opengespreide vleugels; op de erg beschadigde schilderingen waren geen wierookvaten meer te zien. Aan weerszijden van beide engelen staat een kombinatie van roodbruin leliekruis en dubbel herkruist S. Andrieskruis; er omheen staan vier kleine Griekse kruisen. Deze grafschilderingen schijnen ons reeds uit de XVe eeuw te dateren. Dit beschilderd graf staat niet alleen, het behoort tot de grote reeks die in verschillende plaatsen in Vlaanderen, en bijna uitsluitend in dit gewest, gevonden werdenGa naar voetnoot(6). In de kerk van S. Andries zelf werden, na de brand van 10-11 augustus 1869, enkele exem- | |
[pagina 310]
| |
plaren gevonden. Op graf III (gevonden op 15 februari 1871) kwamen enkel dekoratieve leliekruisen voorGa naar voetnoot(7). Op de westzijde van graf I was de Kruisiging afgebeeld, op de oostzijde O.L.V. en Kind; op elke langszijde echter, waren naast de wierook zwaaiende engel twee wapenschilden geschilderdGa naar voetnoot(8). Ten zuiden van dit graf I, werd op 11 februari 1871 graf II gevonden. De oost- en westzijden zijn gelijk aan het voorgaande graf; op de langswanden stonden twee grote leliekruisen, waartussen op de zuidkant S. Andries stond geschilderdGa naar voetnoot(9). Luc Devliecher Asp. N.F.W.O. |
|