Biekorf. Jaargang 58
(1957)– [tijdschrift] Biekorf–
[pagina 297]
| |
Oude volksvertelselsI. Over vloeken en padden't Is op Oostkerke bij Damme gebeurd. Er was daar een jonge kerel, 't was nog een dubbeljongen en hij kost vloeken lijk een ketter. Op een keer was hij were bezig, en in de weerdie van enige minuten zat hij rondom rond in de padden, ieder vloek was een padde en 't schoonste van d'historie was dat hij niet kost uitscheên, er kwamen alsan padden bij. De mensen liepen zere om de paster die de jongen begost te belezen en de mensen die er bij stonden moesten ook vele lezen. Alzo kreeg de paster de padden weg en was de jongen van zijn slechte geweunte genezen.
Zegspersoon: vrouw van ongeveer 50 jaar, boerin; woont te Dudzele; afkomstig van Oostkerke. Motieven. - A. Vloekmotief: vgl. A. De Cock, Brabantsch Sagenboek I no 204; dezelfde, Vlaamsche Sagen nos 208-209 en bibliographic. - B. Paddenmotief: Brab. Sagenboek I no 22 (Heks in gedaante van een pad); Vlaamsche Sagen no 46 (Peren in padden veranderd), no 49 (Bierdrinkende pad). - C. Pastoor als machtige belezer: H. Stalpaert, Toverije in het Brugse Vrije 58-67. Nota. Men krijgt de indruk dat hier de pastoor eerst de vloeker bestraft heeft. Er is hier immers geen sprake van de straffende hand. Wel is de pastoor als verlosser aangeduid. Er is waarschijnlijk een motief te kort in de overlevering, wat wel meer gebeurde bij oude vertellers. | |
II. Lijmpanne van DammeLijmpanne van Damme was een muzikant met fluiten en bellen. Binst de weke vóór kermiszondag - 't is lange geleên dat 't gebeurd is - ging de paster van Damme naar Lijmpanne en vroeg hem op kermiszondag niet te spelen. - Dat zie je van hier, zei Lijmpanne, 't is de beste dag van 't jaar, dat kan niet zijn. - 'k Ga je betalen met klinkende munte, zei de paster, al wat da'je op dien dag kunt verdienen. - Geen sprake van, zei Lijmpanne. - Hurkt ne keer hier, zei de paster, 'k ga je 't dubbel geven. | |
[pagina 298]
| |
- Neen, zei Lijmpanne. - 'k Ga je 't driedubbel geven.... gauw! - Neen is neen, zei Lijmpanne, en daarmee doef! Wie dat er met kermisnuchtend over eerde lag was Lijmpanne. Zegspersoon: zelfde als I. Motief: machtige pastoor; vgl. met de gedragingen van pastoor Vos te Zevekote bij H. Stalpaert a.w. 65. | |
III. Een lijk door honden verscheurdOp Oostkerke was er een vent dood met een slechte reputatie. Hij wierd afgeleid en de mensen waakten bij zijn lijk. 's Nachts kwamen er al met 'n keer drie grote zwarte honden binnen. Ze trokken 't lijk in stikken en brokken dat er niets meer van overschoot. In de plaatse van 't lijk wierden er stenen in de kiste geleid en begraven. Zegspersoon: zelfde als I. Motief: De Cock, VI. Sagen no 146 (Het lijk van een vrijmetselaar door de duivel weggehaald). Hierna volgt ter vergelijking een onuitgegeven sage mij medegedeeld door H. Stalpaert met toelating tot publicatie.Ga naar voetnoot(1) | |
De Bloedhond te ZedelgemGedurende de Franse Revolutie waren er hier te lande mannen, die de jongelingen die schuilden, bekend maakten aan de Fransen, om premies te krijgen. Ze kregen de naam Bloedhond.Ga naar voetnoot(2) Toen er een onder hen te Zedelgem op sterven lag, zei hij tegen zijn zoons: ‘Houdt dat gij hebt, vader zal lijden wat hij kan!’ Toen hij gestorven was, kwam een zwarte hond, die het dode lichaam over de halve deur trok. Moeders vader was gevraagd om het lijk te helpen dragen, maar toen hij met nog andere dragers op het hof kwam, zegden de zoons dat ze zelf hun vader gingen dragen. Ze vroegen of er nog iemand was die 't lijk wilde zien, maar er was niemand. Er werd algemeen verteld, dat de kist opgevuld was met stenen. [Opgenomen in 1944 door R. Six, die de sage hoorde vertellen door Mie Desoppere, die dit zelf vernam van haar moeder L. Cool.] | |
[pagina 299]
| |
IV. De Pastoor van WestkapelleDe paster van Westkapelle was entwie die vele kost, hij had veel macht. Hij stond 'n keer op zijn preekstoel in d'hoogmesse en hij zei: ‘Beminde parochianen, er zit een dief in mijn bogaard, laat ons allemaal schone voortlezen, we gaan toen 'n keer gaan zien wie dat dat is, we gaan hem daar laten zitten’. Achter d'hoogmesse nu trok de paster met al zijn parochianen naar zijn hof en de dief zat nog in zijn kerselare. En ge moet niet peinzen dat hij er uit zijn eigen kost afgeraken. In 't bijzijn van al de mensen liet de paster hem toen naar omlege komen. Er was daar ook een weeuwe met een g'heel voer kleine joêrs. Nieweerds van knechtjoêrs uit het dorp kwamen alle soorten van streken uithalen, ze stolen heur appels, ze trokken heur groensel uit, en al dat niet en deugde. Die weeuwe nu ging naar de paster van Westkapelle en ze kreeg macht van hem. De dieven bleven zo lange op den boom zitten of dat ze wilde, en 't was maar als 't heur beliefde dat ze kosten naar huis gaan. Zegspersoon: zelfde als I. Motief: Stalpaert, Toverije 60. - De machtige pastoor deelt hier van zijn macht mede aan een ander persoon. | |
V. ZeemeerminnenEr was 'n keer een zeemeerminne de Damse vaart ingezwommen, ze was allichte verdoold gerocht, en op Damme hân z'heur gevangen en in een siteiren (citerne) gesmeten op Cafmeyers hof. Ze kost duivels schone zingen, z'had een zwarte krullekop en heur haar blonk lijk een spegel. Ze sprak toch zo schone en ze vroeg dat z'heur were in de vaart hân gesmeten, maar 't en mocht niet zijn, ze dei'n heur dood en voor dat ze stierf sprak ze: ‘Damme zal vernederd en Brugge verheven’. En 't is alzo gebeurd.
Ge moet ook 'n keer vissers horen vertellen over zeemeerminnen. Schipper Vandierendonck vaarde 'n keer met zijn schuite uit en hij vaarde langs de witte banken en was tewege | |
[pagina 300]
| |
van te beginnen vissen, maar hij kwam in een trop haaien terechte. Hij moest dus verder varen, maar nu zat hij tussen een troep wallevissen. Al met een keer zag hij daar een zeemeerminne. Ze kwam naar hem toegezwommen en gebood hem were te keren, anders ging hij 't hem beklagen. Te middel van de wallevissen kwam z'achtergezwommen zo verre of dat de schipper moest werekeren. Zeemeerminnen leven tussen de wallevissen.
Zegspersoon: zelfde als I. Motief: vgl. Ons Volksleven 1900, 85 (Heist; opname van A. Haron); Volkskunde 1935-36, 110-111 (opname van Victor De Meyere). Nota. De vertellingen I tot V vormen een kleine cyclus aangezien ze door dezelfde zegspersoon verteld zijn. | |
VI. Ko den duivel van BreningeKo zat zonder werk en hij ging achter werk gaan zoeken. Langs de weg kwam hij een feteure (voiture) tegen en Ko ging uit de weg. - Ge ziet er zo triestig uit, zei dien here die in de feteure zat. - Zou 't anders kunnen, zei Ko, 'k zoeke werk en 'k vind er gene. - Wil je bij mij werken? vroeg dien here. - Ba ja'k, zei Ko. En hij kreeg een schone heure en eten en drinken. Maar hij moest tekenen voor vijf jaar. Ko was vijf jaar weg en als hij were kwam moest hij vertellen waar hij geweest was. ‘Ik was daar in een kurieus schoon kasteel, zei Ko, 'k had goed eten en drinken, en 'k moest maar juiste de mensen binnenlaten.’ Dat kasteel waar dat Ko portier was, dat was d'helle. En had hij binnen die vijf jaar moeten doodgaan, Ko had voor Pietje geweest.
Zegspersoon: vrouw van omtrent 74 jaar, Dudzele; was vroeger boerenarbeidster. Geboren te Nieuwmunster; haar grootvader woonde te Bredene (Breninge). Motief: vgl. VI. Sagen nos 205-206 (Bij den duivel in dienst. Poortier der hel). Vgl. ook K. de Gheldere. Landliederen (gedichten), Brugge 1883, blz. 84 (De Legende van de Hellejongen). | |
[pagina 301]
| |
VII. Ko PrestDe Dombrechts waren hingsteboeren, maar z'hielden ook schapen. Ze boerden op d'hofstee van 't kasteel ‘De groene poorte’ waar dat die schone duivetorre staat. Ko Prest weunde ook entwaar langs ginder in een kleen huizetje en op een dag had hij toe Dombrechts een zakstje beten gestolen, 's Anderendaags was den boer daar gezet. ‘Ko, zei hij, daarvoren ga 'k j'een proces aandoen.’ Ko zei niet vele, maar 's anderendaags 's nuchtends hân al Dombrechts schapen perels op huider ogen. Dombrecht ging zere naar Ko gaan zeggen dat hij hem ging gerust laten.
Zegspersoon: man van ongeveer 70 jaar, wagenmaker, Koolkerke. Motief: vgl. de macht van de toveraars bij H. Stalpaert, Toverije. | |
VIII. Van een Duitse schaperOp een boerenhof was er een duitse schaper, en op een dag zei hij tegen de koeier: ‘Ga-je van den avond niet mee naar Duitsland pannekoeken gaan eten naar mijn huis?’ - Bah ja'k, zei de koeier, waarom niet. Als 't werk gedaan was moest de koeier achter de schelven komen en de schaper was daar ook. De schaper stampte op de grond en er stonden daar twee vosde peerden. ‘Elk op een peerd, zei de schaper, maar geen woord spreken onderweg.’ - ‘Goed’, zei de koeier. ‘Over en deur al’, zei de schaper, en in een sprong waren z'aan de zee, en de tweede sprong was over de zee. ‘Da's pertank wel 'n sprong!’ zei de koeier en hij lag van zijn peerd. De koeier zat daar nu over de zee, hij kost er niet over en hij moest rond de zee gaan om thuis te geraken. Jaren nadien kwam hij thuis zo mager of hout en met zijn voeten vol bleinen. Nooit van zijn leven ging hij nog met de schaper mee. Zegspersoon: zelfde als VII. Motief: deze sage, de meest bekende en verspreide duitse schapersage, is een bewijs van de taaiheid in de volksoverlevering van dit sagenthema. | |
[pagina 302]
| |
IX. Heks onder de gedaante van een haasOp een hofstee hier in de streke kwam er alle navonde een haze g'heel dichte bij 't hof. Op een keer pakte de boer zijn gewere en schoot er op. 's Anderendaags zag men dat er een vrouwmens in heur nekke geschoten was. Aan zijn kort verhaal voegde mijn zegsman het volgende rijmpje toe: Hij schoot met zout en poer,
wat slimmen toer,
hij schoot een haas
met veel koeraas
van achter in heur nekke.
In dit rijmpje wordt gezinspeeld op de kracht van het zout. Een oude man, de broer van de zegsman, verklaarde mij overtijd waarom het zout zo krachtig is: ‘Het komt uit de zee en de zee is gewijd’, zei hij. Zegspersoon: man van ongeveer 80 jaar; Dudzele. Motieven. - Zoutmotief: vgl. A. De Cock, Zout in volksgeloof- en gebruik, Volkskunde 1905, 201-217. - Gewijde kogel: VI. Sagen no 37; Ons Volksleven 1890, 76 (de vrijkogel). - Het versje schijnt uit een volksliedje te stammen. A. Mahieu. |
|