Biekorf. Jaargang 57
(1956)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 363]
| |
Westvlaamse voorlopers inzake ruilverkavelingRuilverkaveling is een modern woordGa naar voetnoot(1). Het vraagstuk der ruilverkaveling daarentegen is heel wat ouder. In de meeste ons omringende landen werd de versnippering der landbouwgronden en de soms zeer ongelijkmatige verspreiding van de percelen tegengegaan door een wet op de (verplichte) ruilverkaveling; zo bijvoorbeeld in Nederland. Bij ons is er thans eveneens een wet op de verplichte ruilverkaveling op komst. Alhoewel men vooral sinds de eerste wereldoorlog over ruilverkaveling ging spreken, eerder in navolging van vreemde landen, vooral dan Nederland en Duitsland (Ruhrgebied), mag het toch wel vermeld worden dat er in de vorige eeuw al Westvlamingen waren die het probleem van de grondversnippering aanvoelden en er zelfs middelen op bedachten, toen in de meeste buurlanden maar nauwelijks sprake was van dit probleem.
In het jaar XI der Franse Republiek richtte Napoleon zich tot zijn prefecten om hen advies te laten inwinnen over sommige punten die konden opgenomen worden in een nieuw Veldwetboek (Code Rural). Ook de prefect van het Leiedepartement liet enkele gedrukte vragenlijsten toekomen bij de bekendste grondeigenaars, landbouwspecialisten, onderprefecten en maires. De meeste binnengekomen antwoorden zijn bewaardGa naar voetnoot(2). De inlichtingen over bestaande toestanden en rechtsgebruiken te platten lande, alsmede het oordeel der ‘specialisten’, weerspiegelen goed wat men van het nieuw Veldwetboek verwachtte. Er wordt gesproken over razende honden, het houden van bijen, de reglementering van de pachten op lange termijn, de hervorming van het kadaster, de verdeling van de gemene gronden, de inrichting van de landelijke politie en het korps der veldwachters, de bestrijding van schadelijk ongedierte, enz. Nieuwe voorstellen mochten ingediend worden. De antwoorden op de enquête zijn nogal voorzichtig en nieuwe voorstellen zijn zeldzaam. Het rapport, ingediend door August Wieland van Westkerke, maakt op gans de lijn een uitzondering. Wieland was ongetwijfeld een man van aanzien in landbouwkringen, drager van voor zijn | |
[pagina 364]
| |
tijd vooruitstrevende ideeën. Zijn antwoord is het meest oorspronkelijke en gedurfde uit de hele reeks. Op 15 frimaire XI rapporteerde Wieland reeds dat hij veldwachters wenste van minstens 25 en hoogstens 40 jaar oud, van goede zeden, die niet ongeletterd waren en de taal der streek moesten spreken. Het ambt moest bij voorkeur worden toevertrouwd aan ‘les militaires retirés’. In grote trekken zijn dit de bepalingen die thans nog in voege zijn, voor wat betreft de toelatingsvoorwaarden tot het ambt van veldwachter, het ‘voorkeurrecht’ inbegrepen, dat pas dateert sinds de wetten van 1919 en 1947! Op zeker ogenblik heeft Wieland het over ‘les échanges de terre’. Hij licht zijn voorstel tot herverkaveling toe in vier punten: 1. ruiling van gronden moet zowel voor openbare instellingen als voor private personen vergemakkelijkt worden, telkens de noodzakelijkheid of de nuttigheid dit vereisen; 2. alle overdracht ter registratie dient kwijtgescholden te worden wanneer de verruilde goederen dezelfde waarde hebben; is er meerwaarde, dan valt de overdracht alleen op deze meerwaarde; 3. ‘d'autoriser le droit de retrait et de le donner à tout propriétaire soit pour la vente, soit pour le loyer des terres qui seraient enclavées dans les siennes ou dont l'exploitation pourrait donner lieu à un passage qui porte préjudice à la culture particulière comme aux intérêts généraux de l'exploitation des terres’; 4. de rechten van de hypothecaire rentebezitters moeten gevrijwaard blijven, door een keuze mogelijk te maken vanwege de eigenaars der renten in verband met het goed waarop ze de rente willen zien rusten. Punt 3 van Wieland's voorstel is compleet de opvatting die aan de moderne ruilverkaveling ten grondslag ligt: verplichting tot verkaveling op voorstel van één of meer belanghebbenden. Wieland laat zich echter inspireren door ‘le retrait’, dat hij afgekeken heeft van ‘le retrait lignager’, een door de Fransen afgeschaft feodaal recht, waardoor bloedverwanten binnen een zekere termijn een overdracht van goederen aan vreemden kunnen laten verbreken, indien zij het goed in dezelfde voorwaarden willen verwerven. Wieland wist dat een nieuwe invoering van ‘le retrait lignager’ in het jaar XI uitgesloten was, maar zijn opvatting van verplichte ruilverkaveling haalt hij uit het oude ‘retrait’, dat hij nieuwe vorm en toepassing geeft in het voordeel van vreemden omwille van landbouweconomische redenen. Deze voorstelling van zaken komt van een interessant persoon. Wieland was geboren te Bazel (Zwitserland), ca. 1757. In 1783 was hij al te Oostende in het handelsmilieu, als gerant van het huis Helinger-Wieland en Co, waarvan hij geassocieerde was. In 1787 was hij dit nog, alsook ‘syndic’ van het huis Amalle de Gavenon en Co, en het huis We Verbeke en Co. In 1790 was hij ‘gérant en chef de la maison, Aug. Wieland’. | |
[pagina 365]
| |
Hij nam actief deel aan het Frans Bestuur: membre de l'assemblée électorale du département (jaar V, XIII), président de l'administration municipale du canton d'Ostende (jaar VI), conseiller de préfecture du département de la Lys (vóór het jaar XI). Hij trok zich uit het handelsleven terug en ging zich vestigen te Westkerke bij Gistel als landbouwer. Op 20 nivose VIII trouwde hij te Gistel met Catharina Cl. De Wilde, wonende te Westkerke, maar geboren te Antwerpen. Hij zelf was dan ‘cultivateur à Westkercke’. Zijn gezag in het Oostendse handelsmilieu bleef groot. Als ‘négociant retiré et ex-conseiller de préfecture’ werd hij op 9 pluviose XI door de Oostendse zakenlieden (Conseil de Commerce) naar Parijs afgevaardigd om er o.m. de oprichting te bepleiten van een Handelskamer te Oostende. Oostende kreeg inderdaad bij keizerlijk decreet een Handelskamer, die op heden nog bestaat. In het jaar XIII was Wieland maire te Westkerke en gold hij als specialist inzake landbouwvraagstukken. Zo vinden wij hem in 1806 onder de stichtende leden van de ‘Société départementale d'Agriculture’, die aanvankelijk tot 28 leden beperkt bleefGa naar voetnoot(3). Van zijn verder bestaan is ons niets meer bekend. Hoe interessant zij ook waren, Wieland's ideeën inzake ruilverkaveling brachten het niet verder dan het bureau van de prefect.
Op het einde van de voorgaande eeuw was er nochtans weer een Westvlaming die, vóór zijn tijdgenoten, met het probleem van de ruilverkaveling bezig was. In Duitsland was er inmiddels in 1875 een wet ingevoerd op de verplichte ruilverkaveling. België had de wet van 17 juni 1887 aanvaard, die de vermindering regelde van de belasting op de ruiling van onbebouwde landelijke eigendommen. De weinige publicaties die over deze wet waren verschenen, hielden zich eerder op het strict juridisch terreinGa naar voetnoot(4). Het eigenlijk probleem der ruilverkaveling evenwel was in België nog niet gesteld. Op 28 maart 1897 werd in het bekende en zeer vooruitstrevende landbouwcomice van Herzele (Oost-VI.) een voordracht over de ruilverkaveling gegeven. Oost-Vlaanderen was de provincie in België die in 1890 het hoogste aantal percelen telde per 100 Ha, nl. 295. In het meinummer 1897 van de ‘Revue générale agronomique’, waarvan hij hoofdredacteur was, schreef landbouwingenieur Edmond Leplae zijn bijdrage: ‘La question des réunions territoriales’ (pp. 194-203). Leplae verwijst naar de bijeenkomst te Herzele, waar de ruilverkaveling voor de eerste maal in ons land aan de orde was gekomen. Hijzelf wist geen publicaties in eigen land over dit | |
[pagina 366]
| |
vraagstuk aan te wijzen. Zijn bijdrage is zo volledig en concreet voorgesteld, dat ze thans nog actueel is, en op geheel de lijn modern is gebleven. Hij geeft de status quaestionis, verwijst uitvoerig naar de Duitse verwezenlijkingen, waarvan hij twee sprekende landkaarten afdrukt, en tenslotte geeft hij de beperkte middelen tot ruilverkaveling op, die de wet van 1887 biedt. Hij besluit: ons land is nog niet rijp genoeg om deze gedurfde hervorming in te voeren, maar de landbouworganisaties moeten onverwijld de ruilverkaveling instuderen, propageren en de noodzakelijkheid ervan illustreren met voorbeelden uit de eigen, onmiddellijke omgeving. Zoals zijn (onbekende) voorganger Wieland, was ook Leplae een interessante figuur. Hij was de zoon van een vrederechter en werd in 1868 geboren te Veurne. Hij woonde een tijdlang te Kortrijk en later te Ardooie als landbouwingenieur. Hij stond in nauw contact met de stichters van de Belgische Boerenbond. Te Ardooie toonde E. Leplae zich een voorloper der nieuwere landbouwmethodes. Hij stichtte een ruiterclub, propageerde de kunstmeststoffen, stichtte de nu nog bestaande parochiale boerengilde en nam anders actief deel aan het dorpsleven, o.m. door de inrichting van de stoet ter gelegenheid van de intrede van gouverneur baron Ruzette te Ardooie. Zijn landbouwkundige bijdragen waren voor hun tijd meestal zeer vooruitstrevendGa naar voetnoot(5). In 1894 werd Edm. Leplae docent aan de Universiteit te Leuven, buitengewoon hoogleraar in 1896, en gewoon hoogleraar in 1898, tot aan zijn emeritaat in 1940. De cursussen die hij doceerde waren: algemene en vergelijkende landbouwkunde, ‘le génie rural’, koloniale landbouwkunde, koloniale veeteelt, de grote tropische culturen, jacht en visvangst in Belgisch Kongo. Onder de eerste Minister van Koloniën, de Heer Jules Renkin, werd Ir. Edm. Leplae de eerste directeur-generaal van de 5e Algemene Directie (Landbouw) van het nieuw Ministerie (Kon. Besluit van 28.1.1910). Toen de regering er aan dacht een blanke kolonisatie in Katanga in het leven te roepen, ging Leplae zich ter plaatse vestigen om de leiding ervan ter hand te nemen. Langs de spoorlijn van Elisabethstad-Sakania stichtte hij drie centra voor kolonisten: Welgelegen, Nieuwdorp, Tshinsenda. In deze streek verrichte Leplae echte pioniersarbeid, zonder zich evenwel veel de administratieve tucht aan te trekken. Zo legde hij wegen aan en liet zelfs te Elisabethstad een primitieve waterleiding plaatsen. Op een heuvel buiten Elisabethstad kwamen er onder zijn impuls de gebouwen van de provinciale Landbouwdienst. De nu nog bekende | |
[pagina 367]
| |
plaatsnaam ‘La tour Leplae’ (de toren van Leplae) is een toren, die boven de kantoren van deze Dienst opsteekt, en van waaruit men een prachtig vergezicht heeft op de vallei van de Lubumbashirivier. De campagne van 1911-1912 werd gedeeltelijk een mislukking. Betitelt men deze kolonisatiepoging als mislukt, dan mag de schuld allerminst aan de ijverige en vooruitstrevende directeur-generaal worden geweten. Allerlei oorzaken, waaronder niet het minst een zware handelscrisis in Katanga zelf, hadden die veroorzaakt. Leplae keerde terug naar België. Hij bleef verder actief en zat o.m. verschillende internationale landbouwcongressen voor. Hij bleef ambtenaar tot in 1933Ga naar voetnoot(6). Zijn bibliographie is indrukwekkend. Zijn betekenis als geleerde, kolonisator en pionier is even groot. Hij overleed te Leuven in 1941.
Toen de bekende Engelse socioloog, R. Seehbohm Rowntree, in het begin van deze eeuw ons land bezocht om zich te documenteren voor zijn werk ‘Land and Labour. Lessons from Belgium’ (Londen, 1911), won hij ook inlichtingen in over de versnippering van de landbouwgronden, die hier in België heel zijn aandacht opwekteGa naar voetnoot(7). Onder de promotors van de herverdeling der gronden noemt hij baron F. Fallon, die ten dien tijde een medewerker was van Leplae op het Ministerie van Koloniën. Dan waren er inderdaad reeds enige publicaties verschenen over het probleemGa naar voetnoot(8). Maar de naam van Leplae, die al deze schrijvers voorafging en zelfs uit zijn bijdrage liet afschrijven, geraakte niet bekend aan Seehbohm
Nu de ruilverkaveling bij ons weldra een feit zal zijn, mogen de namen van deze twee voorlopers uit West-Vlaanderen, Wieland en Leplae, die het al in de vorige eeuw opnamen voor de ruilverkaveling, wel eens aanghaald worden. Te meer daar de tegenwoordige lectuur over dit onderwerp alle eer aan vreemden, en dan nog wel aan buitenlanders, wil afstaan, waar het in werkelijkheid anders was, ook al komt België tegenover het buitenland achteraan, voor wat betreft de wetgeving op de verplichte ruilverkaveling. L. Van Acker. |
|