Spreekwoorden uit een Brugs schoolboek van 1727.
Een leraar uit een van de Brugse colleges - naar ik vermoed een pater Augustijn - gaf in 1727 een boekje uit: Adagia alphabetice digesta ten dienste van de lerende jeugd. Eigenlijk een rijke verzameling Vlaamse spreuken en spreekwoorden gevolgd door een vertaling in sierlijk latijn. Dat de verzamelaar goed de volkstaal kende blijkt uit de volgende kleine bloemlezing:
Een bontecraye maeckt den winter niet.
Een gast stinckt op den derden dagh.
Hy is doortrapt gelyck een begyne huyck.
Hij vraeght naer duyvel noch syn moer.
Het eerste gewin is cattegespin.
Gy hebt de kat den kaes bevoolen.
Als het verken droomt, dan ist van draf.
Daerom niet getreurt, al is de broeck gescheurt.
Wie heeft syn Moeder niet bescheten?
Wat niet en suert, en soet niet.
In een andermans schotel, ist altyt het vetste.
Een man om op een dosyn een toe te geven.
Mosselen souden geirn Visch syn, conden sy uyt de schelpen.