Brugse te Loppem (16), Assebroek (63) en te Sint Andries (40). Ze werden er ingevoerd uit het buitenland door de leden van de Société d'Agriculture de Bruges in kudden van 25 à 30 ineens en verspreid in andere kudden. Vreemde schapen vond men verder te Zonnebeke (100), te Moere (11) en te Vichte (190) en Moen (40). Alle overige schapen waren ‘indigènes’.
Volgende gemeenten telden minstens 500 schapen: Langemark (1.050), Waasten (1.010), Poperinge (684), Wervik (540), langsheen de grens; in Midden-West-Vlaanderen: Gistel (660), Torhout (560), Staden (550), Moorslede en Ardooie (500); in het Noorden: Bredene (600) en Dudzele (650). 59 gemeenten telden meer dan 300 schapen. Hing het aantal nogal sterk af van de grootte der gemeente, toch stellen we vast dat er meest schapen zijn in de gemeenten uit de grensgebieden. Dat dit verschijnsel toe te schrijven was aan afzet in het buitenland toont ons de opmerking onderaan de aangifte van het arrondissement Brugge: ‘Le prix de la laine est généralement plus élevé en 1811 qu'en 1806. Cette cause peut être attribuée à la stagnation du commerce qui a beaucoup diminué nos relations avec les pays étrangers, d'ou l'on tiroit autre-fois une grande quantité de laine pour la consommation des fabriques établies dans l'arrondissement’.
Een eenvoudige berekening der wolopbrengst van die 46.000 schapen moet ons tot hetzelfde besluit doen komen, daar het bekend is dat er in die jaren geen of toch weinig wolwerkende nijverheden in West-Vlaanderen waren.
L. Van Acker