Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL Logo
DBNL Logo

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • E-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Gebruiksvoorwaarden
    • Voorwaarden voor hergebruik
    • Disclaimer
    • Voor rechthebbenden
  • Over DBNL
    • Over DBNL
    • Contact
    • Veelgestelde vragen
    • Privacy
    • Toegankelijkheid

Informatie terzijde

Biekorf. Jaargang 56
Toon afbeeldingen van Biekorf. Jaargang 56

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3,58 MB)

Scans (15,16 MB)






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

 

Biekorf. Jaargang 56

(1955)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 91]
[p. 91]

Mengelmaren

Kattefeest te Ieper.

De Stad leper heeft op Kattezondag (tweede Zondag van de Vasten) een schitterende plaats veroverd in de rij van onze Karnavalsteden. Het oude Kattefeest dat na lange onderbreking in 1938 hernomen werd, is dit jaar uitgegroeid tot een grootse folkloristische Kattestoet. Acht dagen te voren, op de voorlaatste dag van Kattemaand, waren twee nieuwe reuzen: Cieper, de reuzenkat, en Pietje Pek, de drager van het kattevuur, plechtig gedoopt en ingeschreven.

Het programma van 1955 behoudt de plechtige aankondiging te 11 uur en de veroordeling van de Kat, gevolgd door het Kattenwerpen van de Halletoren, dat nu gesteld is na de Stoet, te 18 uur. De Stoet gaat uit te 15 uur en omvat de volgende delen:

1. De Kattenverering in de geschiedenis: in Egypte; bij de Kelten en de Germanen; de kat bij de heksen.

2. De kat in de taal en het volksleven: Tybaert de Kater; de gelaarsde Kat; de kat in de kinderspelen; de merkwaardige groepen over de kat in onze volksspreuken.

3. De kat en het Kattefeest te Ieper: de Reuzengroep; Graaf Boudewijn en het Kattenwerpen.

Het geheel is kunstzinnig, speels en smaakvol uitgewerkt, brengt veel afwisseling en verdient zijn overgroot succes.

Het mooie programmaboekje bevat een goede bijdrage over ‘Ontstaan en groei van de leperse Kattefeesten’ die legende en historie tot hun recht laat komen.

Hierbij een paar blocnotes van ‘levende folklore’.

Oude leperlingen beweren ‘dat geen Kattefeest voorbijgaat zonder sneeuw’ (Biekorf 1948, 70). En feitelijk was de sneeuw ook dit jaar van de partij.

‘Heel Ieper miauwt’: zo hoorden wij zeggen en uitzenden gedurende de dagen van voorbereiding.

Naast het kattespeldje (1948) en katten in gebakvorm (1951) zijn nu ook pluche kattepoppen in groten getale in de handel gekomen.

Bellewaerde-Park had als een van zij Conncertnummers na de Stoet: ‘Albertus met zijn beroemde kat Bib.’

De taal weerspiegelt natuurlijk de evolutie van het Kadefeest; uit de locale pers zijn de volgende woordvormingen het aanstippen waard:

[pagina 92]
[p. 92]

Kattekoorts: ‘Heel Ieper was bevangen door een soort ongeneeslijke kattekoorts.’

Kattekostuumke: gedragen door een Fanfare.

Kattenliefhebbers: bezoekers (toeristen) van het Kattefeest.

Kattetractor: tractor die, in plaats van ‘katten’ (figuranten), de Freya-wagen trekt.

De Kattestad: Ieper. ‘Haast onmerkbaar legde de duisternis een waas over de Kattestad.’

Ieperse Katten: equivalent van de spotnaam Ieperse Kinders = inwoners van leper. ‘...en meteen was er ook zon in de harten van alle Ieperse Kinderen... of moeten wij in het vervolg van Ieperse Katten gewagen?’ - (‘Neen toch! - zo hoort men de leperlingen antwoorden - wij zijn en blijven Ieperse Kinders, ook en het meest als wij onze aloude kattenglorie in een fonkelnieuw karnaval ten toon spreiden.’)

V.

Een Heilig-Graf met stenen figuren verwijderd uit de H. Bloedkapel te Brugge. 1749.

De Fransen hadden pas de stad verlaten. Men bereidde het groot Jubilé van 3 Mei 1749 - een jaar vertraagd door de omstandigheden. (Men hield alsdan 1148 als het jaar van de aankomst van het H. Bloed te Brugge).

De Confrerie en de Kapelanen van het H. Bloed - een tikje door de geest des tijds aangetast - vonden het ogenblik gekomen om een oud keldertje van volksdevotie in hun kapel op te ruimen. Op hun aanvraag deed de griffier van de Camer op 15 April 1749 het volgende rapport voor de Brugse wetheren: ‘dat dheeren Confraters benevens de heeren Cappelaenen van het Heyligh Bloedt versoghten den Collegie te consenteren dat het graf ons Heeren met de steene personnagiën daer ront om staende in den hoeck ter reghter handt vande Capelle souden moghen worden gheweert ten eynde van alsoo te beletten ende voorcommen de scandaelen de welcke, door eene indiscrete devotie van diversche onnoosele ende eenvoudighe persoonen aldaer licht brandende ende hunne ghebeden stortende selfs met den rugghe gekeert naer den autaer, gedeurende het sacrificie ende het H. Bloedt ons Heeren geëxponneert, van tydt tot tydt begaen worden, omme ter selver plaetse, als daer toe seer bequaem synde, gemaeckt te worden eene casse tot bewaeringhe vande cieraden ende ornamenten vande Cappelle.’

De Magistraat gaf daarop zijn toestemming aan de heren kerkmeesters van Sint-Baselis om ‘het voorseide graf ende

[pagina 93]
[p. 93]

personnagien uyt te breken ende te weeren ten coste vande fabricque’ en aldaar te plaatsen een ‘casse ofte schapraede.’ - Brugge. Stadsarchief. Resolutie-bouck 1747-49, f. 193.

Dat zal wel een oud Heilig-Graf geweest zijn, met stenen beelden in de aard van het merkwaardige Sepulcrum in het O.L. Vrouwhospitaal te Kortrijk misschien? Is daar iets meer over bekend? en wat is er van de uitgebroken beelden geworden?

A.V.

Rond de opgravingen op de Burg te Brugge.
(Karolingische Burchtkerk)

De gaande man peinst en zegt daar het zijne over. Het volgende werd gehoord uit de mond van toeschouwers.

1. Wat ze daar zoeken? 't Beurzetje geld natuurlijk. Er zit goud en diamant in die grafkelders en ze zoeken daarachter. Ge ziet wel, ze staan daar altijd met twee drie'n op de handen te kijken van de delvers. En den dien' met zijn bril, is me dat kijken en wrijven en nog wrijven als ze daar iets in d'eerde vinden. Als ze dat peinzen, ze zullen er nevens zijn!

2. Hebben ze nog geraamten gevonden? vraagt men nieuwsgierig. Ge ziet wel, dat is van de rijke, de die lagen in de kerke begraven. De arme mensen stak men buiten in de put.

En als men de graven met beschilderde wand weer had toegedekt: ‘'k Versta er nu niets meer van’, zei er een, als ontmoedigd,

3. 't Is een onderaardse gang naar 't Kasteel van Male. Kijkt maar, dat loopt rechte naar de Kruispoorte.

4. Sommige die 't wèl willen weten, spreken van een Romeins kamp dat ze zullen opdelven, zij hebben daarover iets gelezen in hun weekblad.

5. En dat ze dat zo juiste weten waar dat da' ligt! Zo spreken sommige hun verwondering en bewondering uit.

6. 't Is dom dat ge niet met de wichelroede werkt, zei een pendelaar tegen een van de werkleiders. Ik wil komen en met mijn roede al de fondamenten aanwijzen.

E.N.

Herfstdraden in de Brugse ‘Legende van de Kant’.

De romantische ‘Légende de la Dentelle’ is, meen ik, een schepping van Caroline Popp; zij komt voor in haar ‘Récits et Légendes des Flandres’ (blz. 163-205; Brussel 1867), ik ken er geen oudere versie van.

De idylle van Arnold en Serena heeft als onmisbare inslag ‘les fils de la Vierge’; dit blanke gespin slaat neer op de voorschoot van Serena, die de wonderbare tekening met

[pagina 94]
[p. 94]

hand en draad zal nadoen. De kant, het spellewerk, was gevonden!

Het wonder van de ‘herfstdraden’ wordt echter door Caroline Popp geplaatst in de lente. ‘C'était une belle journée de printemps. Les fils de la Vierge balançaient mollement dans les airs leurs blanches arabesques....’ Tot tweemaal toe valt het verschijnsel in de lente.

Deze versie werd ingekort, doch ongewijzigd, overgenomen door P. Verhaegen in zijn grote monografie (La Dentelle et la Broderie sur tulle I, 23; Brussel 1902).

Herfstdraden in de lente? Een tegenspraak die in de Franse redactie niet zo kras uitkomt. die echter met het natuurverschijnsel niet is overeen te brengen.

Met deze ‘dichterlijke vrijheid’ van de schrijfster weet ik geen weg, haar legende is letterlijk onvertaalbaar. Bestaat er een Vlaamse versie van deze legende? die de herfstdraden in het goede seizoen laat verschijnen?

M.S.

Een fakteur in schapen en in Frans leren te Lampernisse in 1773.

Op 4.2.1773 werd een genaamde Benediktus Govaert, 40 jaar oud, geboren te ‘Lampernes’, in de Hallepoortgevangenis te Brussel opgebracht en door de kommissarissen van de Drossaard van Brabant ondervraagd. Hij verklaarde ‘facteur van schaepen’ te zijn ‘voor de cooplieden van Vranckereyck’. Uit Lampernisse, waar hij woonde, vertrokken, had hij ‘gerouleert langhs de canten van Reyssel ende Brabant om naer schaepen te soecken, daerbij voegende dat hij oock is diensten besorghende aen de jongens en de meyskens boven de 20 jaeren van de casselreije van Vuerne ende Iperen om de Fransche taele te leeren in Vranckereijck’ en dat hij voornemens was naar huis weer te keren.

Onderweg had hij vernacht in gasthuizen. Buiten zijn eigen paspoort, op 10 Mei te voren afgeleverd te Lampernisse, bezat hij er ook een van ‘een sekere Marie Beatrix de Schreyvere’ die hij een dienst bezorgd had te ‘Chardegem bij Reyssel’ (?) om Frans te leren. Het was de eerste maal dat hij in handen van het gerecht kwam, zo verklaarde hij, maar hij had ook gebedeld en gevagebondeerd en daarop stond in Brabant eeuwige verbanning uit het hertogdom, tot welke straf hij dan ook verwezen werd, met bevel Brabant binnen drie dagen te ruimen.

(RAB. Drossaard van Brabant, nr. 163).

C. Theys

[pagina 95]
[p. 95]

Haardoffer voor den Drol - Vgl. Biekorf 1954, 251.

In Vlamertinge heb ik een huis geweten met een nis in den open heerd. Op de vraag waartoe die nis diende, wist men te zeggen: ‘We zetten daar vroeger een teeltje in met eten voor den drol.’ Soms ook goten we wat overschot van drank in een putje gemaakt in d'asschen van het houtvier. - Aldus mijn zegsman, 72 jaar, van Roesbrugge.

‘Den drol’ leeft nog heden in de volksmond. Bij ons hoort men:

‘Den drol zit in de schouwe’: als de wind in de schouw zit.

‘'t Is al voor den drol’: verloren moeite.

‘Den drol is er mee gemoeid’: de duivel of het kwaad is er mee gemoeid.

‘Den drol mag het weten’: de duivel.

A.B. Stavele.

Vlaams maaiersgerief in de 13e eeuw.
(Bij de Juliprent in het Gentse Psalter van 1240).

Het Kalenderblad van Juli in het Gentse Psalter van 1240 (Kon. Bibl. Brussel, Hs. 5163-64) vertoont een boer die maait; volgens Ir. Paul Lindemans (Geschiedenis van de Landbouw in België I, 458) is dit de oudste Vlaamse afbeelding van een maaier. Dat Kalenderblad (afbeelding bij Lindemans II, plaat IV) laat nog iets zien dat in de commentaar niet besproken wordt, n.l. een keteltje rechts van de maaier. Op het eerste zicht zou men er een eetketeltje aan een lat in zien. Ik denk dat het iets anders is.

Een kleine vijftig jaar geleden waren er hier in de streek nog maaiers met de hand. Ze gebruikten de gewone wetsteen, maar daarnaast ook de ‘STRIJKER’ en de ‘GREUSPOT’.

De strijker was uit hout (lat) en die pot was gevuld met verbrijzelde ijzersteen - van die roste veldsteen (Rodeberg), zoals men hem vindt in de onderbouw van oude kerken - en een deel water. Ze doopten hun strijker in die brij en bewreven de snede van de zeis daarmede.

In die afbeelding zie ik ‘strijker en greuspot’, zoals ik dat gerief meermaals heb horen noemen van oudere mensen hier in de streek.

‘Strijkere’ vind ik in Loquela. ‘Greuspot’ staat niet in De Bo noch in Loquela.

A.B. Stavele

Boekdrukker Vereecken te Kortrijk en te Oostende. -

Van deze drukker kon ik nog geen werk in handen krijgen. Pieter Jan Vereecken (zoon) verkreeg 21 Juni 1780 octrooi van

[pagina 96]
[p. 96]

de Keizerin om zich als boekdrukker en boekhandelaar te Kortrijk te vestigen. In datzelfde jaar opende Jan Blanchet een drukkerij in de Leiestraat bij het stadhuis en werkte als erkend ‘Stadts-drukker’; feitelijk volgde hij op aan Joannes De Langhe die 1780 zijn bedrijf heeft gestaakt. Naast Blanchet bleef Petrus Callewaert als drukker werkzaam. Twee drukkers in de Leiestad maakten de concurrentie te zwaar en Vereecken zag uit naar Oostende, waar alsdan geen drukker was. Hij verkreeg 7 Juli 1781 de toelating om zich te Oostende te vestigen en was er een viertal jaren als drukker werkzaam. Toen in 1784 een zekere Jan Rodenbach uit Keulen zich te Oostende als drukker kwam vestigen, keerde Vereecken naar Kortrijk terug. Heeft hij hier zijn vak uitgeoefend? Kent iemand onder onze lezers Kortrijks drukwerk van Vereecken?

E.N.

Zantekoorn uit de Westhoek.

- 't Kampt, zei de bulte en è lei van onder.

- Zotten doen preufslagen.

- E' zot op è prochie is niet, - maar drie zotten in è menage, dat is nogal vele.

- Van een met verstand van zaken:

 
Huizen zijn ruizen,
 
Koopt land: 't is diamant.

Vgl. andere versies: Biekorf 1946, 96, 120, 189; 1951, 24.

A.B. Stavele

Vragen.

Veurne. St-Niklaasabdij. - De laatst overlevende kanunnik van St-Niklaas (Norbertijnen) was Engelbertus-Franciscus De Molder; hij overleed te Diksmuide in 1854 en moet zeer oud geweest zijn. Welke bediening heeft hij na het Concordaat uitgeoefend? Was hij een Veurenaar?

C.D.

 

Brugge. Lithographie. - Omstreeks 1840 was er een zekere Fabronius-De Meyer als lithograaf te Brugge gevestigd. Van welke nationaliteit was deze Fabronius? en hoelang was hij alhier werkzaam? Waar is steendrukwerk van hem be waard?

D.V.


Vorige Volgende

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Antoon Viaene

  • André Bonnez

  • Cesar Denorme

  • E. Neylants

  • Daniël Verstraete

  • Constant Theys


plaatsen

  • over Ieper

  • over Brugge

  • over Lampernisse

  • over Kortrijk

  • over Oostende


datums

  • 1749

  • 1773


taalkunde

  • Dialectologie