seffens prezompties op Viena, maar ze zeiden dat Klette van Damme, die in die huizetjes op cijns van de wateringe woonde, ook eentwat kost.
Zwijg van die toveressen, je moet daarvan op je weerhouden zijn, want mijn vader heeft alzo maar een keer aardig gevaren.
Ze reden met een voer of viere: Veldens van Oostkerke, en Standaars van Egenbroeke, en Lobuuks van Platheule en mijn vader, en ze reden al achtereen in een lange reke met vlas, al over Moerkerke naar Maldegem. En als ze daar nu aan Scheewege kwamen zei er een van die mannen: ‘Ze zeggen dat dit hier 't Toveressestraatje is!’ Mijn vader zegt daarop: ‘Als het alzo is, we gaan moeten oppassen dat ons wiel niet afdraait!’ En seffens zei dat vrouwmens die in 't deurgat stond: ‘Hu-e-e! 't Is zekers wel 't klappen weerd, voor die hele zeven toveressen die hier wonen?’ Maar zie mens, geen een die nog durfde achter hem kijken en ze lieten de peerden heel voorzichtjes bunder gang gaan. Maar een keer dat ze achter den draai waren, maakten ze zere een kruise, en zweten dat ze deden, en ze waren blij dat ze een keer diep kosten asem halen.
In mijn kinderjaren heb ik zelve heel goed een toveresse gekend. Ze woonde op dat koeipleksje in den Langen hoek en ze heette Viena. En wiender joengers, we mochten daar okkernoten rapen; en kwestie zou je me geloven, maar we waren schuw. Je moet weten, d'r was daar in den boomgaard een grote ronde zonder gars, van altijd heur toer rond de bomen te doen als ze gedwongen was.
En op een keer kwam ze naar mijn tante Naatlies om eiers voor te broên. Maar mijn tante, die ook geen dwaze was, maakte een kruisje met wijwater over d'eiers omdat Viena er geen kwaad zou kunnen mee doen.
Van zijn eigens dat Viena seffens wist hoe late dat