Biekorf. Jaargang 54
(1953)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 241]
| |
Lodewijk de Wolf de onverzoenbare Westvlaming
| |
[pagina 242]
| |
verzetten in zang, spel en toneel Ieder Vrijdagavond was er ‘ernstige’ vergadering met een spreekbeurt, handelende over een onderwerp in verband met de Vlaamse Beweging of de culturele strijd van het Vlaamse volk. Benevens deze studentenkring bestond nog een geheime studiebond ‘Noodvier en Noodhoorn’, welke de uitgekipte van de hogere klassen groepeerde, allemaal liefhebbers van Westvlaamse kunst en geschiedenis. Aan deze jonge studenten werd geleerd wat kunst is, hoe haar ontleden en beoordelen; hen werd de waarde aangewezen van de kroniekschrijvers en wat feitelijk geschiedkundige bewijzen zijn; meteen werden zij ingewijd in de paleographie en kregen zij een idee van oorkonden en handschriften. Een soort heemkundige kring avant-la-lettre. Lodewijk hield anderzijds van Vlaamse leute en traditionele volksspelen. Zo was hij, als seminarist, lid van de Wilde Baanbolders, gevestigd bij de ‘Sistjies’ in Groeninge. Niet alleen ging hij aldaar om de leute, maar ook om te luisteren en op te tekenen. De toenmalige directeur van het Seminarie, kanunnik (later Monseigneur) Callewaert kende en waardeerde de kennis en de aanleg van de leviet en zorgde er voor dat Lodewijk naar Leuven werd gestuurd om er de geschiedenis te studeren; hij was de eerste priester van het bisdom Brugge, die voor deze tak van de wetenschap naar de Leuvense Alma Mater gezonden werd. Bij Professor Cauchie stond de student Lodewijk De Wolf aangeschreven als een klare, verstandige kop; onder dezes leiding voltrok zich de vorming, zo puik door Professor C. Callewaert begonnen. Lodewijk was te Leuven de tijdgenoot van Caesar Gezelle, Emiel Frutsaert, Frans Van Cauwelaert, A. De Meester, Sobry, Dumez, Paul Allossery, e.a.Ga naar voetnoot(1) | |
[pagina 243]
| |
Bij de doodmare van Guido Gezelle zijn Aloïs Walgrave en Lodewijk De Wolf naar Brugge afgereisd om er de uitvaart van de priester-dichter bij te wonen. Walgrave was er te gast bij de familie De Wolf. Vader De Wolf, geheimschrijver van Biekorf, droeg de meester een grote verering toe. 's Avonds werd er gekout over de grote Dode, o.a. over zijn laatste dichtvonken, de grote moeffen, waaruit de hofmuur van het Engels klooster is gebouwd.... ‘O Stedeen standvaste oude meunniksmoffen....’Ga naar voetnoot(1) 's Anderendaags vergezelden de twee jonge priesters het stoffelijk overschot van hun bezieler en Meester naar zijn ruststede op het gemeentelijk kerkhof te Brugge, die voorlopig de grafkelder was van de familie De Wolf-De Baets, nevens de kapel.Ga naar voetnoot(2) Op 1 December 1899, dag van de begrafenis van Gezelle, vergaderde 's avonds Met Tijd en Vlijt. De twee Brugse hoogstudenten waren reeds te Leuven terug en woonden de bijeenkomst bij. Lodewijk spoorde de leden aan een milde bijdrage te storten tot het oprichten, te Brugge, van een gedenkteken, Gezelle ter ere.Ga naar voetnoot(3) Onze onverzoenbare Westvlaming interesseerde zich in die tijd speciaal aan de oorsprong van de Vlaamse steden en het stedelijk recht. Deze studie paste hij | |
[pagina 244]
| |
in het bijzonder toe op de stad Brugge. Hieruit zal zich zijn thesis kristalliseren over de eerste Brugse keuren, waarmede hij in Juli 1902 tot Doctor in de Wijsbegeerte en Letteren (afd. Geschiedenis) zal promoveren. Een gedeeltelijke uitwerking van deze studie gaf hij tijdens het Geschied- en Oudheidkundig Congres, te Brugge, op Maandag 11 Augustus 1902 en in een viertal bijdragen in de Handelingen van de Société d'Emulation.Ga naar voetnoot(1) In 1901 was hij bestuurslid en bibliothecaris van het studentengenootschap Met Tijd en Vlijt, waarvan toen ook Jules Persyn, Omer-Karel de Laey, Paul Allossery, Jef De Cock, Aloïs Walgrave, Frans Van Cauwelaert e.a. leden waren. Men mocht er Lodewijk graag als spreker. ‘De eerste maal dat Louis er het woord nam, was om in een kleine toespraak - een ‘uit de vuist’, lijk voorzitter Alberdingk Thym het zegde - het nut en de noodzakelijkheid Vlaamschgezind te blijven in het studentenleven te Leuven te bewijzen en tevens tal van praktische middelen aan te duiden die daartoe helpen konden’.Ga naar voetnoot(2) Lodewijk De Wolf was de allereerste die te Leuven zijn doctorsthesis in het Nederlands verdedigde. Hij had hiervoor de leider van het Historisch Seminarie, Professor Cauchie - een volbloed Waal - geraadpleegd. Deze, een helderziende en breeddenkende kop, vond het zeer logisch dat een Vlaming zijn proefschrift in zijn moedertaal opstelde. Na afloop wilde de jury hem de grootste onderscheiding toekennen, maar het jurylid Alberdingk Thym verzette zich hiertegen, omdat, naar zijn bewering, enkele woorden en wendingen te specifiek | |
[pagina 245]
| |
Westvlaams waren: zo verwierf onze onverbiddelijke Westvlaming zijn doctorstitel met grote onderscheiding.Ga naar voetnoot(1) Twee maanden nadien werd Lodewijk benoemd tot leraar in de poësis, de ‘dichterklasse’ aan het bisschoppelijk college te Oostende. Te Leuven had Lodewijk de Vlaamse studentenbeweging met hart en ziel meegeleefd en erin meegestreden. De priesters van het bisdom Brugge waren er de haantjes-vooruit. Onder de leiding van onze Wolf kwamen zij bijeen in een bijzondere studiekring en bezorgden bijdragen voor Biekorf. Folklore en volksgebruiken kwamen er natuurlijk eveneens ter sprake en met voorliefde behandelden de trawanten alles wat Westvlaams was. Tijdens de vacantie trok leraar De Wolf graag naar Watou, waar hij logeerde bij ‘tante Pauline’.Ga naar voetnoot(2) Daar luisterde hij naar de klaps van de blauwers (smokkelaars) of van de briekkebakkers (steenbakkers), tekende de eigenaardige woorden en wendingen nauwkeurig op en keek of zij reeds geboekstaafd waren in het Westvlaamsch Idioticon of Loquela. Hij koesterde het inzicht een aanvulling uit te geven op deze woordenboeken en had hiervoor, in 1914, reeds 5000 woorden en varianten verzameld.Ga naar voetnoot(3) | |
[pagina 246]
| |
Uit zijn leraarstijd dateert nog een andere droom: nml. het uitgeven van een uitvoerige en rijk-geïllustreerde studie over het edelsmeedwerk bewaard in kerken en kapellen van het bisdom. Tijdens de vacantie ketste hij de Westvlaamse gouw af, vergezeld van een zijner leerlingen, om foto's te maken van kelken, remonstransen, cibories, wierookvaten, enz... Op een van deze zwerftochten heeft onze dilettant fotograaf een geestig voorvalletje beleefd bij de pastoor van Voormezele, waarvan hij de jongste lettervrucht: ‘Geschiedenis der relikwie van het H. Bloed, dat sedert 29 Juni 1152 te Voormezele bewaard is’ in Biekorf (1901, blz. 248-254) uitvoerig, maar niet zonder kritiek besproken had.Ga naar voetnoot(1) Uit zijn leraarstijd dateert zijn zo merkwaardige Volkskundige Boekenschouw, die als bijblad van Biekorf twee jaar verscheen (1908 en 1909). Dit werk bevat de opsomming van de bijdragen, met een volkskundige inslag, die in circa 400 tijdschriften verschenen.Ga naar voetnoot(2) Op 9 Augustus 1911 werd Lodewijk benoemd tot onderpastoor van Beselare. Door deze benoeming werd hij weggerukt uit zijn gunstig studiecentrum, met de mogelijkheid nu en dan eens naar Brussel te kunnen reizen om er in de Koninklijke Bibliotheek aan zijn Boekenschouw te werken. - Het was een harde beproeving voor de geleerde werker. Toch heeft hij zich als onderpastoor op een plattelandse gemeente best en betrekkelijk rap kunnen aanpassen. Meteen botte bij hem een andere tak van zijn liefhebberij open: de streekgeschiedenis van Beselare. Drie jaar en twee maanden heeft hij ‘geonderpastoord’ te Beselare en reeds was hij ver gevorderd met de geschiedenis van parochie en gemeente, want zijn documentatie besloeg reeds 1500 fichen.... | |
[pagina 247]
| |
Op 19 October 1914 terwijl Ieper beschoten werd, moest Beselare ontruimd worden.... Alles, boeken, fichenstelsel, documentatie, aantekeningen,.... heeft hij in de brand moeten laten.... Meteen heeft dat kleppen van de noodklok in het werkzame leven van onze Westvlaamse vorser en zanter een tweede phase ingeluid. Mts. Van Coppenolle |
|