Biekorf. Jaargang 54
(1953)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 233]
| |
[Nummer 11]De oude dekenij Torhout
na de overgave van Oostende
| |
[pagina 234]
| |
de ‘reductie’ van Oostende de redding brachten. Doch ook na 1604, en zelfs na het Bestand van 1609, is de kerkelijke herstelling op het platteland maar traagzaam vooruitgegaan. De deken van Torhout, Dionysius Christoffer, de latere bisschop van Brugge,Ga naar voetnoot(1) zal nog in 1616 getuigen dat er, van de honderd parochiekerken van het bisdom, een twintigtal geheel vervallen en verlaten zijn; vijftig andere zijn ten dele onder strodak en men heeft er de dienst hernomen; alleen een twaalftal kerken waren onbeschadigd gebleven. Veel parochiën op het platteland hebben nog geen eigen bedienaar,Ga naar voetnoot(2) er zijn immers geen priesters te vinden voor die parochiën zonder inkomen, en het Brugse seminarie zelf heeft met veel moeilijkheden te worstelen. Tien jaar vroeger, in 1606, schreef de ijverige Dionysius Christoffer, alsdan reeds deken van Torhout, de twee volgende brieven die we vonden op het Rijksarchief te Brugge (fonds Kerkarchief, nr 201) en die de toestand in de dekenij nader toelichten.Ga naar voetnoot(3) De dekenij Torhout omvatte alsdan 17 parochiën: Aartrijke, Bovekerke, Eernegem, Handzame, Ichtogem, Koekelare, Kortemark, Lichtervelde, Poeke, Ruddervoorde, Torhout, Vladslo, Werken, Wingene, Zarren, Zedelgem en Zwevezele. De eerste brief werd gericht aan de kerk en dismeesters van acht parochiën en vraagt hun de kerk- | |
[pagina 235]
| |
rekening in orde te brengen, de ligger van kerk- en disgoed in het ordinariaat voor te leggen samen met een inventaris van paramenten, juwelen en meubelen. De tweede brief werd gericht aan de schepenen en gemeente van zeven parochiën die geen pastoor hebben: de deken vraagt hun dat zij met een of meer buurparochiën overleg zouden plegen om te voorzien in het onderhoud van een pastoor, die dan twee of drie parochiën zou bedienen. De beide brieven zijn gedateerd: 16 December 1606. Zij wijzen eens te meer op de grote ijver van de dertigjarige deken, die op het Mechels Concilie van 1607 een voorname rol zou spelen. Als afgevaardigde van het Concilie reisde hij in 1607 naar Rome waar hij terzelftertijd in naam van zijn bisschop, Mgr de Rodoan, het rapport van het bisdom Brugge voorlegde.Ga naar voetnoot(1) De beide brieven behoren tot de voorbereiding van het diocesaan rapport van 1607, dat grotendeels het werk van deken Christoffer geweest is. De stukken zijn gelijktijdige kopieën van de omzendbrief; in de tweede brief wordt de ondertekening niet herhaald. Er moeten nog meer documenten betreffende het Houtland uit deze beroerde tijden bestaan, o.m. een brief die handelt over vluchtelingen van Ichtegem te Diksmuide. Kan iemand ons daarover enige inlichtingen bezorgen? Ichtegem L. Vanheule | |
Brieven van D. Christoffer, deken van Torhout.1. Brief aan de Kerk- en Dismeesters van acht parochiën.
| |
[pagina 236]
| |
ghe de rekenynghe van de kercke en den dische ghereet sult maecken tusschen ert (?) en den vijftthienden van de maent Sprockel, want wij hopen dat ghe teghen alsdan gheleghen sal wesen om de selve te connen (commen?) hooren. Ten tweeden, soo sullen ons metten eersten oversenden oft liever selver overbrengen den leghere van de goederen van de kercke en de dischen specificerende daer by de renten, thienden, huisen op die voorseijde kercke en den disch souden moghen toecommen. Daerenboven oyck en wilt nyet laeten met eene over te brenghen den inventaris van de ornamenten, juweelen, en alle de andere meubelen van de kercke, die onder Ul. oft iemandt anders bewaernisse rusten oft haer andersins toebehooren. En hier mede vaert wel in den heer, en wilt mede sorghe draghen voor alle tghene de voorseyde kercke en den aermen enichsins aengaet, ghelyck ul. dat bevolen en toebetroudt is en ghelyck ghe tselve voor Godt en voor ons begheyrt te verantwoorden. In Brugghe den 16 December 1606. U allen vrienden en dienaren in Christo. D. Christoffer,
| |
2. Brief aan de Schepenen en Gemeenten van zeven parochiën.
| |
[pagina 237]
| |
veel mocht opbrengen daer eene pastoor hem eerlyck mede sal konnen onderhouden, van de welcke ghylieden mocht te samen oft by ghebeurte over ander weke ghedient worden. En om dat wy aen ul. in tghene voorseyt is alle bystaencheyt en behulpsaemheyt begheren te toonen, soo ist, dat wy op ul. versoecken, dat ghe ons sult van met de eerste gheleghentheyt sult commen spreken, en met eene de middelen te kennen gheven die ghe tot onderhoudt van den pastoor sult konnen opbrenghen, op dat wy ul. ten beste moghen raeden en helpen naer de gheleghentheyt van de saecke. En wy scryven den selven tenuer van desen brief aen de prochie die ul. aldernaest gheleghen syn en gheene pastoor en hebben, opdat de selve oyck ghewaerschoudt synde van onse intentie, souden oyck hun devoir doen om van vorsien te worden. Alsoo dat indien ghylieden oft de voorseyde prochie de middelen nyet en heeft om elck besonder eene pastoor te onderhouden, soo suldy nu vryelijck met malcanderen moghen spreken, en sien eenichsins onder den anderen te over(een)comen. Vaert wel inden heer en wilt de saecke ter herte nemen, toonende, ghelyck ghe schuldich syt te doene, dat ghe sorghe draeght voor u eere en principalyck voor u salicheyt, voor de welcke wy daghelyckx bidden den oppersten heer onder wiens bewaernisse wy ul. altesaemen bevelen. Uyt Brugghe den 16 decemb. 1606. U alle vriendt en dienaer in Christo ......................... Voirsinnighe en discrete schepenen en ghemeente der prochie...................... |
|