De vertelling van de koster en de nachtmis.
Karel De Wolf vertelde alhier (Biek. 1946, 73-81) op zijn manier een historie ‘Van Ko Kalle, koster op Sinte-Anne’. 't Was laat in de nacht van Witte Donderdag op Goede Vrijdag; Ko Kalle had nog zitten zoppedoppen in Den Beseme en was op weg naar huis. Maar zie, aan zijn kerk gekomen bemerkt hij dat er binnen licht is. Door 't sleutelgat ziet hij een priester in misgewaad aan het altaar. Met klokslag twaalf is alles weer pinkdonker. De volgende nacht sluit Ko zich op in de kerk; hij installeert zich in de predikstoel om goed na te gaan wat er daar zou gebeuren. En waarlijk, tegen middernacht verschijnt een Pietje de Dood met miskleren aan: de kaarsen zijn aangestoken, het Confiteor begint en de koster antwoordt. Na de mis gaat het spook zijn gewaad afleggen in de sacristie en komt daarop recht naar de predikstoel. En Ko hoort daar nu het geheim van dat weerkeersel: 't is een pastoor van Sint-Anna uit verre tijden, en eens heeft hij de dienst van Paasavond overhaastig en onbetamelijk gedaan, uit passie voor pijp en tabak; geen misdienaar kon hem nog volgen; zulk een mis was te herdoen, anders kon hij uit het vagevuur niet verlost worden; en de kwestie was, om op het spokenuur een misdienaar te vinden. En Ko Kalle had nu, als van God gezonden, zijn mis van uitboeting en eerherstel gediend; nu kon de priester binnen in de hemel.
Als bron voor zijn vertelling verwijst Karel De Wolf naar Rond den Heerd X, 1875, 236. De held van de historie is daar Karel Klaus van Kruishouten; hij keert weer van de markt van Tielt op een gewone Donderdag; 't is middernacht als hij door Deinze rijdt, er is daar licht in de kerk, een priester staat aan 't altaar en leest mis. Klaus vertelde dat naderhand aan de koster van Deinzekerk en deze sluit zich op in de kerk op een gewone Maandagavond. Bij middernacht komt een dode gekropen van onder de zerk van een Deken die vóór 't hoogkoor ligt. De koster ‘dient’ de mis van het spook en verneemt dat de Deken eens al te rap doorgelezen had en, na zijn dood, 380 jaar lang elke nacht op een misdienaar had moeten wachten om de mis van uitboeting te kunnen lezen.
Daudet heeft een dergelijk thema, maar verplaatst in de Kerstnacht en in Provence, behandeld in zijn bekende vertelling Les trois messes basses (Lettres de mon moulin, 1866). De koster is daar echter geen hoofdpersoon meer.