beneden en dan 13 cm in een scherpe schuine richting naar het midden toe.
Op het altaarblad zelf zijn vier wijdingskruisjes aangebracht: twee rechts en twee links. Ze staan echter niet in de vier hoeken van het altaarblad: twee staan in de voorste rechter- en linkerhoek, de andere twee liggen op 35 cm juist boven deze hoekkruisjes en nagenoeg halverwege het blad. De hoekkruisjes zelf staan op 17 cm van de rand van de steen.
Altaren met ingetrapte wijdingskruisen zijn tot in de 12e eeuw zeer zeldzaam in vergelijking met het aantal dergenen waarin men ze niet terugvindt. Toch staat het vast dat reeds vanaf de zesde eeuw in enkele afzonderlijke gevallen altaren met ingehouwen wijdingskruisen voorzien werden. Het aantal dezer kruisen was gewoonlijk vier of vijf. Waar er slechts vier waren, werden deze aan de vier hoeken aangebracht, het vijfde, in voorkomend geval, in het midden van het blad. Afwijkingen van deze algemene regel zijn, wat het aantal kruisen betreft, zeer zeldzaam. Afwijkingen voor wat de plaats der kruisen aangaat, zijn geen uitzondering. Wanneer een retabel op het altaar stond of zou geplaatst worden, werden de vier of vijf kruisjes meer naar voren gebracht, ook zelfs wanneer geen retabel voorzien was. De plaats, de vorm en het aantal van de wijdingskruisen zijn voor de datering van het altaar zelf van geringe waarde, zij kunnen immers bij een nieuwe wijding van het altaar aangebracht zijn. (J. Braun, Der christliche Altar, München 1924, blz. 294, 298).
Op 16 April 1644 werden in de kerk van Snellegem twee altaren geconsacreerd: ‘altare majus sub invocatione S. Quintini, altare laterale in cornu epistolae: S. Catharinae.’ Pastoor Judocus De Witte († 7 April) 1660 liet de romaanse kerk ombouwen en vergroten; het koor werd toen verdiept en een vijftal meter verder vooruit gebracht. Bij deze onderneming werd het romaanse altaar verwijderd, vermits de muur waartegen het stond afgebroken werd. Een nieuw hoogaltaar kwam het romaanse altaar vervangen; dit altaar was