Biekorf. Jaargang 54
(1953)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 59]
| |
Een griezelige bekrachtigingsritus te Brugge in 1589op het einde van October 1589 was een gezelschap van stokhouders te Brugge bij een van hen, Jool Brest, bijeengekomen, om ‘met Aernout Pauwaert als stockhoudere van den becommerde.... te apointeren van den rechte van het aermeghelt’.Ga naar voetnoot(1) Hoewel het niet uitdrukkelijk wordt gezegd, had Pauwaert waarschijnlijk moeilijkheden gemaakt voor de betaling van de armengeld-belasting, en het kwam er nu op aan, het bedrag te bepalen dat Pauwaert schuldig was. Hoe de besprekingen verliepen weten we niet, maar wel ‘dat metten eersten denzelven Pauwaert gheboden heeft 2 lb. gr.’. De stokhouders waren blijkbaar akkoord met dat aanbod, en schijnen er zelfs zo tevreden over geweest te zijn, dat ze de vlotte afwikkeling van die lastige zaak met het ledigen van een glas vierden, Dat bleek een onbedacht besluit, want Pauwaert ‘ghedroncken hebbende, en heeft maer gheboden 1 lb, gr.’. Die houding verwekte begrijpelijkerwijze ontstemming bij de aanwezigen, en een van hen, Andries van Wijmeers, slingerde Pauwaert naar het hoofd: ‘Het schijnt dat ghij met ons ghect; wij zullen u de boucken doen overlegghen’, wat Pauwaert in zulke woede deed ontsteken, dat hij naar een mes greep ‘stekende tzelve op den borst van den voorzeiden Wijmeers, zoodat hetzelve mes brack’. Het rumoer dat opstond, schiep een nogal verwarde toestand, want ten slotte bleek dat een zekere Fransois Gheillaert gekwetst was, ‘niet wetende, zegt een der ge tuigen, hoe dat Fransois Gheillaert ghequest was’. op het horen van het rumoer, kwam de dienstmeid, | |
[pagina 60]
| |
Trijsken van Nuffele, toegelopen. ‘Ghecommen tot in de camere, ziende aldaer datter een ghequest was duere het bloes dat zij op de tafele zach in een taillore ligghen’, verklaart ze in het getuigenverhoor ‘de taillore ghenomen te hebben omme dezelve weck te draghen in de cueckene’. Vermoedelijk hadden de stokhouders, en ook A. van Wijmeers toen, reeds het huis verlaten. Een van hen, Jan Lesins, verklaart immers ‘dat hij, deposant, van den eerste versrock uuyten huuse’. Het is nadat de dienstmeid het bord met het bloed van de gekwetste Gheillaert naar de keuken gebracht had, dat zich daar een griezelig toneel afspeelde. Wat toen gebeurde wordt door de twee ooggetuigen met volgende woorden beschreven: Joos Brest, de stokhouder in wiens huis de twist voorviel, ‘ghevraecht op de gheschiedenesse van de questie tuschen Aernout Pauwaert ende Andries van Wijmeers, zecht, zoo hij deposant gheware wierd dat Fransois Gheillaert ghequest was duer Aernout Pauwaert ende dat denzelven Pauwaert vertrocken was daernaer in de cueckene, es hij deposant naer hem gheghaen hem toonende eerre tinne taillore vul bloedts, zegghende: “Wat hebdij ghemact? Ziet dat bloet!”, waerop hij antwoorde in evelen moede: “Ic tweere bij dat bloet, ic zal zijn lijf hebben, of hij het mijne”, nemende bij dien de taillore, zuypende daeruuyt een ghedeel bloets, maer ne weet niet of bijt uuytspooch ofte innedronck’. Trijsken van Nuffele, de dienstmeid ‘verclaerst de taillore ghenomen te hebben....., dewelcke zij ghestelt hebbende op den rechtbanck, heeft Aernout Paunwaert dezelve opghenomen ende an zijnen mont ghestelt zuypende daeruuyt een ghedeel bloets, zonder ghesien te hebbene dat hijs uuytspooch; vlouckende ende zweerende middelertijt, ende zegghende ‘Hij zal mijn lijf hebben of ic het zijne’. Bovendien kwam ‘Gillis van Walleghem, stedehoudere van den schout’ verklaren dat A. Pauwaert hem | |
[pagina 61]
| |
verzocht had de zaak te schikken ‘ende dat onder endere propoosten hij deposant zeyde: ‘Wat hebdij ghemact van menschebloet te zuypen?’, verantwoorde; ‘Wat is daermede te doene; ic nam wat in mijnen mont, ende ic spoochet terstont uuyt’. Meer bijzonderheden worden over die zaak niet gegeven; de afgelegde verklaringen laten er echter blijkbaar geen twijfel over: de daad van Pauwaert was blijkbaar een bekrachtigingsritus van de uitdaging op leven en dood, die hij tegen A. van Wijmeers had uitgesproken. Op welk volksgeloof echter die ritus teruggaat, is een vraag waarop ik vruchteloos een antwoord heb gezocht. Eg. I. Strubbe |
|