Biekorf. Jaargang 52
(1951)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd[Nummer 1]In de nieuwjaardagenOP Nieuwjaardag gingen onze vierders van den Broek en ommelands allemaal naar de mis. Er werd goed onthouden wie of wat ze dien uchtend het eerst ontmoetten, want daar was veel aan gelegen voor heel het jaar. Zo waren ze niet verzot op de ontmoeting van 't geestelijk, een nunne of een pastoor: maar ‘een soldaat, dat brengt geluk in 't jaar’ zei de Turk Verlinde. Na de mis was 't werkvolk van de schaaphofstee in den Broek daar algauw gezet: ‘Baas en bazinne, met den wens van 't jaar, een lang leven en veel geluk en zegen binst het jaar!’ Ze dronken een dreupeltje en kregen een roggebrood mee naar huis. Knechten en meisens kregen wat drinkgeld in de plaats. 't Eigen volk was al getrakteerd; ze hadden voor de mis hete punch met suiker gedronken; de fles en de kappertjes bleven op de kleine tafel staan voor de familie uit 't gebuurte. Ko-n-oom - uit ‘'t Vagevier’ - kwam de eerste nieuwjaren: ‘Frere en meseur op junder gezondheid en veel geluk met de beesten!’ Binst dat ze op hun gemak een pijpje smoorden, kwam Wannes Backere, - uit de ‘Blauwe zale’ - die met hun zuster getrouwd was, daar ook aan. | |
[pagina 2]
| |
- ‘Ha! daar is die mildigen boer zie’! loech Seven Hoste; ze zeggen dat ze gisterenavond nieuwjaar gezongen he'n aan Backers hofstee, en dat de boer er ferm mee gediend was, en dat ze goed gevaren he'n?’. - ‘Wel, frere, dat was alzo zie: die sloebers, die daar van langs den Damschen vaart, al ‘'t Apertje’ - over Backers brugge - afgezakt kwamen, zongen van: Vrienden 'k wensche u al wat ik kan
't is voor de dochters eenen braven man.
'k En moet je niet zeggen, dat de vrouwe en de meisjongers - zes dochters - daar deugd van hâ'n en dat het naar hunder goeste was’Ga naar voetnoot(1). De twee broers gingen samen met de schoonbroer naar de negenmis; vandaar zou Seven, met de andere kerkmeesters, naar de pastorij gaan nieuwjaren. Die oude pastoorswijn smaakte hem bijzonder goed, maar de lukken stak hij dievelinge in zijn zak; ‘- Dat zijn goê koekjes voor onze Zonia s kinders!’ peisde hij; ze zou dan meteen ook gemakkelijker verstaan dat hij, Seven, en de koster, haar man, te gare op staminee gingen. Hij beloofde aan de kleinkinders nog veel meer koekjes te sparen voor 't achternoene; dat zou veel gemakkelijker gaan dan in de pastorij, want in al de herbergen gaven ze vandaag een koekje bij 't eerste dreupeltje. Ze trokken regelrecht naar ‘'t Gildenhuis’ aan 't kerkhof, de dreupeltjes stonden al gereed gedekt met een koekje op de schenktelloor; vandaar noesden ze de straat naar 't Gemeentehuis’ bij moedertje Hoste, die de schaapboers schoonzuster was; ze bleven daar natuurlijk plakken bij al hun nare vrienden en kennissen; een kabree vol dreupeltjes, gedekt met lukken, stond te midden van de ronde tafel, voor de treffelijkste kalanten. De baas wist bij ondervinding dat er | |
[pagina 3]
| |
geen één staminee overgeschrikkeld werd - klaar voor dat koekje! - en daarom stond er nog een tweede doos met gemeendere koeken voor die overgevlogen nieuwjaarkalanten. Vandaag zouden Seven en de koster geen Hollandsen bitteren drinken, - ze moesten nog te veel staminees doen - want ze moesten zien dat ze wel te passe aan tafel kwamen: 't was nieuwjaarkermis voor de uitgetrouwde kinders. Pier, die met ‘de post’ van Moerkerke kwam, stapte af aan Spijkersdreve, voorbij Lettenburg; Marie - met een molenaar getrouwd - kwam met de ketserskarre langs den Pijpenweg gereden en Cesaar, die in 't Noorden koster was, kwam de laatste aan. Zenia was natuurlijk met 't voetkonvooi aangekomen. 't Rook er goed naar bouillonsoep (ze hadden een aande den nek afgewrongen) en ‘pensen’; Wantje, 't boerinnetje, had nog d'aande opgevuld met zwijnsgekapt om zekers te zijn dat er voldoende vlees was. Ze had veel werk gehad aan de pensen; de zachtgekookte poten en oren - fijn gestekt en ondereengeroerd met schelletjes worst - hadden uren gestoofd en gesutterd met fijn gesneden ajuin, appels, krenten, pruimen en suiker. Ze boften er danig mee: ‘Zeg moeder, 't is van smakelijk - en de krospertjes krakelijk - en als 't op is stakelijk!’. En wat zegt ge van d'appeltaarte? vroeg Rooslie - de ongehuwde dochter - terwijl ze de grote stukken op tafel zette; ze hadden geen tijd om te antwoorden, ze beten er tot over de oren in. Na het eten deden ze den toer van 't hof en bezochten al de stallen; Wantje gaf ondertussen de nieuwjaar aan al de kleinkinders: elk een koekebrood voor thuis en een nieuwjaarkoek - een volaard van een frank - met patakons voor hun eigenGa naar voetnoot(1). Rooslie duwde ze nog elk een frank drinkgeld in de hand. | |
[pagina 4]
| |
- ‘En niet verliezen wi' je, da's voor junder spaarpot!’ Overgelukkig zongen de kleintjes van: Engeltje Engeltje Gabrieel
Je woont zoo verre van mijn kasteel...
Nadat ze nog eens gildig koekestuiten geëten hadden, verlieten de kinderen welgezind de voorvaderlijke hofstee, die reeds meer dan een grote eeuw door de Hosten beboerd was.
In sommige families werd de nieuwjaarkermis uitgesteld tot Dertiendag, omdat ze dan geen last hadden van de gewone nieuwjaarders. Die dag was het nogmaals overal koekebak; de winkelier van 't dorp, die aan de voornaamste klanten een nieuwjaar gaf, schikte zich daar naartoe: hij gaf een kilo bloem om koeken te bakken, en bij uitzondering, kregen enige bevoordeeligden een zoetekoek met suikertekeningen en sukade bovenop. De drie koningen, armtierig gekleed, gingen rond met een sterre in geolied papier (of een eenvoudig versierd molentje) en zongen hun sterreliedjes: ‘De drie koningen die daar staan - zouden ze niet mogen binnengaan?.....’ of: ‘Er kwamen drie koningen van zoo ver....’ De notaris profiteerde ook van dien onverletten dag om venditie te houden in de bossen te Beernem, en de werkmensen gelegenheid te geven het noodzakelijkste brandhout te kopen zoals: sparresnoei, tailliehout en fasseel; er waren ook nog koopjes vermaakpersen en bonepersen. Vooraleer het reglement af te lezen kregen de slechte betalers van de laatste veiling een zalige vermaning; de roeper noemde ze met naam en toenaam: ‘Pier en Sies Dingens worden verzocht eerst te vereffenen, anders worden ze in de nieuwe venditie niet aanveerd.’ De+P138 venditie was ten twaalven gesteld, om ten één uur stipt te kunnen beginnen, en de kopers betaalden gewoonlijk nadien in ‘De Meiboom’. Met Verloren Maandag werd er ook niet veel ge- | |
[pagina 5]
| |
werkt; meest al het jong volk ging naar Brugge en ze trakteerden malkaar in de staminees. Overal ontmoetten ze de mannen van de vuilkar en de lanteernontstekers, die op ronde waren om hun nieuwjaar met het beurzetje in de hand. Er kwamen er maar weinig fatsoenlijk naar huis van die Verloren Maandagvierders. De boeremensen - verder in den buiten - wachtten liever tot Toontjes Zaterdag, om een goede pint te pakken.Ga naar voetnoot(1) De dag werd heel devoot ingezet: van uren ver kwamen ze te voet, - soms al biddend, - om te ‘dienen’ voor de zwijneplage in O.L. Vrouwkerk te Brugge. En zeggen dat het zo bijtende koud kan zijn rond dien tijd, want we zijn nu in 't putje van den Winter; maar die boeremensen gaven daar niet om, ze waren er naar toe gekleed en ze zeiden zelf: Van S. Antoon tot S. Aman d)
doet de Winter al dat hij kan.
Als die feestdag dan nog op een zaterdag viel, was er geen houden meer aan; jong en oud, 't wilde al naar ‘de viggetjesommegang’. 't Was een boeremestdag bij uitnemendheid en bijzonder wel geschikt om een eerste lief op te doen. De botermand kon niet rap genoeg uitverkocht zijn; de Bruggelingen wisten dat, en ze waren ‘voor espres’ straf zindelijk en lastig in 't proeven; ja, 't straatjesvolk durfde zelfs met afkeer op den grond uitspuwen. De boerin - en de boeredochter nog veel eer - was spoedig al die lastigheid en plagernie beu, ze verkochten hun boter voor een spotprijs en de eiers gingen ook maar een stuiver. 't Krioelde van de boerenkoppels op het plein vóór O.L. Vrouwkerk. De ommegang duurde heel lang, want 't was een stroom van ommegangers; ze werden voortgeduwd rond die zware vierkante pilaar waar S. Antonius met zijn zwijntje vereerd wordt; je hadt een kwartier nodig om schuivend, voetje voor voetje, één toer te | |
[pagina 6]
| |
doen, en je moest er driemaal al biddend rondgaan en dan nog een kruisgebed om te sluiten. De keerse - die ze daar aan den dis bezijds kochten - werd gewoonweg in 't wit zand, aan den voet van 't beeld, tussen honderde brandende keersjes ontstoken; die ze wilde op een pinne van den doorn zetten, reschierde nog van zijn vingers te schoeperen tussen al dat lekende was. Ze wierpen nog iets, elk volgens zijn junste, in de busse en namen een gewijde koek mee om ze onder 't zwijnseten te mengelen. Flore - 't meisen van den schaapboer - bewaarde een deel van die koek, gelijk ze dat deed met 't gewijde Kerstbrood en 't Sint-Hubrechtsbrood. Ze wist gauw wat geantwoord aan dien spotvogel van een hofknecht. - ‘Ha ja! ge slacht gij van die jongers op Sint-Hubrechtsdag, die peizen dat ze met een kruisje in een rondetje te tekenen en er op te staan, voor heel de jare bevrijd zijn van de razende honden. Maar 'k zijn ik voorzienig, een jaar is lang en d'er schilt allichte entwat met de beesten!’ O.L. Vrouw Lichtmis sluit de nieuwjaarmaand af, de nieuwjaarwens deugt tot en met Lichtmis; na 2 Februari moogt ge geen nieuwjaarbezoek meer afleggen. Er wordt dan reeds gezinspeeld op de nakende Lente, op den ‘uitkomen’ met zijn belofte van weelderige vruchten want: ‘Als de zon door den boomgaard schijnt en als er met Lichtmesse dauwdruppeltjes aan de hage hangen, is dat een goede belofte voor veel fruit en een goed vlasjaar’. M. Cafmeyer |
|