Biekorf. Jaargang 46
(1940-1945)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd[Nummer 1]Een opstandige schuldenaar te Westvleteren.
| |
[pagina 2]
| |
persoon, bijgestaan door den amman, verricht worden. Na den schuldenaar te zijnen huize een laatste maal tot betaling te hebben opgevorderd, kon de schuldeischer hand aan de goederen slaan, ze door den amman laten weghalen, ze lichten zooals men zei, en ze daarna openbaar laten verkoopen om zich op den koopprijs te betalen. Wanneer nu Malin de Cueninck bijgestaan door den amman van Westvleteren, Pieter Annoot, zich ten huize van Joos de Brits aanbood, had deze het toen klassieke middel om aan de lichting te ontsnappen aangewend en het eenige goed van waarde dat hij bezat, zijn koeien, op de naastgelegene heerlijkheid gedreven. Daar de kasselrijbeambten geen rechtsbevoegdheid in de heerlijkheden bezaten, moesten Malin de Cueninck en zijn amman onverrichter zaak, en wellicht onder het spotlachen van den schuldenaar, huiswaarts keeren. Herhaaldelijk herbegon de Brits hetzelfde spel, en telkenmale moesten de Cueninck en zijn amman met ledige handen afdruipen. Tegen de kwaadwilligheid van zijn schuldenaar was de Cueninck eigenlijk ongewapend, want de amman van de heerlijkheid waarheen de koeien gevlucht waren, kon niet zonder tusschenkomst van de heerlijkheidsrechtbank, tot de uitvoering van het Veurnsche vonnis overgaan. Er bleef aldus de Cueninck niets anders over dan het gunstige oogenblik te bespieden, waarop hij de koeien op Veurnsche gebied zou kunnen verrassen. Inderdaad, in October 1551, gelukte dit hem. Onverwachts daagde hij, bijgestaan door den amman, op en kon de inbeslagneming verrichten, vooraleer zijn schuldeischer gelegenheid had zijn koeien te ontvoeren. Het moet een zware ontgoocheling voor Joos de Brits geweest zijn, te zien dat hij ten laatste toch het onderspit moest delven. Het lukken van de herhaalde vroegere vluchten had hem wellicht de overtuiging gegeven dat zijn schuldenaar zijn koeien nooit in handen zou krijgen, en misschien had hij er in het dorp op gepocht dat hij, met zijn behendigheid, noch rechter noch amman hoefde te vreezen. Wat er van zij, nu lag zijn hoop | |
[pagina 3]
| |
verbrijzeld; de naakte werkelijkheid stond daar voor hem in de gedaante van Malin de Cueninck en vooral van Pieter Annoot, den gehaten amman, die zegevierend de koeien hadden gelicht. Het oogenblik werd hem waarlijk te machtig; in een vlaag van woede en wanhoop: ‘Pierkin Annoot, schold hij misprijzend, zoudt ghij mijn beesten wechdrijven? sprak hij; loopt eerst omme u cuerbroeders’ en ‘Gij zijdt maer een boufve’, besloot hij zijn dreigende uitbarsting. De aangesprokene die zich blijkbaar getroffen voelde, wedervoer tamelijk onbehendig terugscheldend: ‘Ghij zijdt zelve een boufve’. Die scheldwoorden deden de mate overloopen. De getarte landbouwer sprong op den amman toe, doch Malin de Cueninck kon hem vastgrijpen. Een slag op het hoofd van dezen laatste maakte den weerhoudene vrij, die opnieuw den amman te lijf wilde. Een tweede maal werd hij vastgegrepen. Met stampen en slaan ontwrong hij zich uit de handen van de Cueninck, en vloog als een waanzinnige zijn huis binnen. In een oogwenk stond hij, met een vork in de handen, weer buiten. Dreigend stormde hij op den amman toe, doch vond alweer de Cueninck op zijn weg. De slagen die hij deze toebracht, deden de vorksteel in stukken vliegen, en het arme slachtoffer moest in huis gedragen worden. Nu eerst kon de Brits den amman, die het op een loopen zette, te lijve. Bliksemsnel haalde hij dezen in, greep hem bij het haar, rukte er een heele tres van uit en bewerkte hem duchtig met vuistslagen, onder het uitkrijschen van een vloed scheldwoorden. Eindelijk kwam de razende landbouwer tot bedaren en werd een einde aan die baldadigheden gesteld. Enkele dagen nadien kreeg de gebeurtenis haar onvermijdelijk beslag op de rechtbank te Veurne. De amman had klacht bij de rechtbank te Veurne ingediend en op 15 Oktober werd Joos de Brits onderhoord. Boudweg ontkende hij alles, niet alleen de slagen, maar zelfs eiken tegenstand. Aan een zoo plompe loochening stoorde de rechtbank zich allerminst, en nog denzelfden dag velde zij het vonnis. | |
[pagina 4]
| |
In den geest van de rechtbank waren het niet de slagen op Malin de Cueninck, doch wel de scheldwoorden en de aanval op den amman die het hoofdmisdrijf vormden. De amman immers was een gerechtsdienaar, en ieder misgrijp tegen hem was een smaad tegen het gerecht zelf. Joos de Brits werd dan ook veroordeeld tot een openbare heerlijke betering, tot een boete van 20 pond en tot het plaatsen in de vierschaar van een ‘motalen vuust met een ijseren traielle’ en van een plaat met ophelderend opschrift. Deze plaat is thans nog op het stadhuis te Veurne aanwezig. Uit brons vervaardigd meet ze een breedte van 241 mm. op een hoogte van 190 mm. Verschillende gaten op de randen hebben gediend om ze destijds aan de muur vast te hechten. De tekst, in gotische letter in het brons gedreven, beslaat de geheele oppervlakte van de plaatGa naar voetnoot(1). Na oplossing van de afkortingen luidt het opschrift: Joos de Brits, filius Jans, was ghewij(st) bij justitien dezen vuust hier te stellen om dat hij den amman van Westvleetren slouch int exerceren zijnder officien den xv in Octobre 1551. | |
[pagina *1]
| |
(Bijblad van Biekorf 1940, 1)
De opstand van Joos de Brits.
De vuist en de plaat te Veurne. | |
[pagina 5]
| |
De ‘motalen vuust met een ijseren traielle’ zou de vuist kunnen zijn die hierbij afgebeeld wordt en thans eveneens op het stadhuis te Veurne bewaard wordtGa naar voetnoot(1). Hierna volgen het verslag van het onderhoor van Joos de Brits en de tekst van het vonnis, zooals deze na de vrij talrijke schrappingen en verbeteringen, uiteindelijk vastgesteld werd. Egied I. Strubbe. | |
Bijlagen.
| |
[pagina 6]
| |
xxxij jaren ofte daerontrent gheboren van Westvleteren u vervoordet hebt alzo Meestere Pietre Annoot als amman van Westvleteren tuwen huuse ghecommen was omme goet te lichten, ten verzoucke van Malin de Cuenynck, omme de somme van lxvj lb. par., naerdien den zelven amman u gracelick gheseyt hadde dat ghij partie payen ende contenteren zoudt oft bij ghebreke van dien dat hij voorts gaen moeste met zijnder executie, daertoe ghij niet en hebt willen verstaen; ende alzo den voornoemden amman in wille zijnde uwe coyen te lichtene, zijdt vooren gheloopen in meenynghe die tontdrijvene op een andere heerlichede ende jurisdictie, zo ghij te meer stonden daer te vooren ghedaen hebt, roupende up den zelven amman: ‘Ghij, Pierkin Annoot, zoudt ghij mijn beesten wech drijfven? Loopt eerst omme u cuerbroeders; ghij en zijdt maer een boufve’. Ende tzelve anhoorende zijdt ghecommen in evelen moede naer den voornoemden amman in meenynghe hem te griefvene, twelcke ziende den voornoemden Malin de Cuenynck es int ghescheet ghegaen ende mits dat ghij uwe quade wille niet vulcommen mochte, hebt den zelven Malin met uwer rechter handt ghesleghen jeghens zijn hooft onder zijn rechter cake, ende den voornoemden Malin ontworstelende, zijdt ghecommen naer den voornoemden amman ende den voornoemden Malin in meenynghe anderwerf grief te belettene, hebt u vervoordert den zelven Malin te grijpen bijden haren hem fellicke uut evelen moede daer bij treckende, steeckende hem ooc met voeten, ende noch niet tevreden zijnde, maer persevereerende van quaet in arghere, zijdt in huus ghegaen haelende deruute een vorcke, commende met verborsten zinne naer den voornoemden amman ende Malin, ende hemlieden toecommende hebt den voornoemden Malin metten voornoemden vorcke ghesleghen up zijn rugghe ende slyncker aerme zodat de vorcke in sticken spranck, ende de bijstaenders tzelve anmerckende, omme grief te beschudden, hebben den voornoemden Malin in huus gheleet; ende daermede noch niet tevreden wesende hebt den voornoemden amman ingheloopen, hem treckende thaer uut zijnen hoofde, slaende hem oock met vuusten, ghevende hem boven dien veele hooghe ende injurieuse woorden. Alle welcke rudicheden, fortsen, petulantien ende resistentie jegen justitie niet lijdelijck en zijn in een landt van paeyse ende justitie zonder condigne pugnitie danof te doenen in exemple van anderen. Van den welcken, de wet te vullen gheinformeert zijnde bij goeder, duechdelicker informatie, rechtdoende, hebben ghewijst ende verclaerst, | |
[pagina 7]
| |
wijsen ende verclaersen bij desen dat ghij de heere ende wet unter name van justitie metgaders partie hier in vierschare zult bidden verghevenesse met eene tortse van 3 ponden was, onghebrandt, in uwe handen, knyelende up een knye, dat ghij betvoorts zult doen stellen in vierschare een motalen vuust met een ijseren traielle ende doen stellen in een lathoenen plaete in goede leselicke lettren de cause waeromme, ordonnerende u voorts te betaelen alle de wettelicke costen ter tauxatie, condempnerende u voorts te betaelene den heere de boete van twintich ponden, interdicerende u voorts meer van ghelijcke te doenen ende dat up u vuust. Actum den xven in viijber LI. Ibid. f 98v-99. |
|