| |
| |
| |
| |
[Nummer 4]
De Sint Laurenskerk en het Kasteel van Nieupoort.
DE Sint Laurenskerk stond ten oosten van de stad, op de plaats waar nu nog de puinen van den toren te zien zijn. Pater de Waghenaere zegt in zijn handschrift, dat dagteekent van vóór 1662, dat deze kerk als parochiekerk ingericht wierd in 1281. Vermoedelijk bestond er reeds eene kapel op deze plaats vóór dat men de parochiekerk bouwde, die dagteekent van de tweede helft der XIIIe eeuw, volgens de overgebleven sporen van den bouwtrant. Op menige plaatsen vindt men in de muren, tusschen de brijken, natuurlijke steenen of bergsteenen, die ongetwijfeld voortkomen van een nog ouder afgebroken gebouw. Daarin vindt men harde zandsteenen alsook harde blauwe kalksteenen; ook nog een groote hoeveelheid gekapte witte kalksteenen; deze laatste werden meest gebruikt in den traptoren, langs den binnenkant.
| |
| |
De toren was in 1381 een derde hooger dan vóór 1914. Volgens de goede teekening van Vedastus Duplouich, uitgegeven in 1644, en ook volgens eene schilderij der XVIe eeuw, in het stadhuis van Nieupoort bewaard en toegekend aan Lanceloot Blondeel, waren er, in het bovengedeelte van den toren, aan eiken kant twee vensters met romaanschen boog, en daarboven drie cirkelvormige Openingen in horizontale lijn geplaatst.
Het dak van den toren is nergens afgebeeld; in 1820 lag er een schaliëndak op (Rybens kroniek). Volgens onze opzoekingen in den toren vóór 1914, en na dit jaar in de puinen, kunnen wij eene beschrijving geven van de oude kerk, die voldoende is om een gedacht te geven van het plan alsook van eenige afmetingen van het gebouw.
De toren, die vierkantig is, stond in het midden der vier beuken, die dus een kruisvormig plan gaven aan het gebouw. Op drie kanten van den toren zag men nog duidelijke sporen van de yerbinding van het dak met den toren. De vorst was 20,25 m. boven den grond. De muren der beuken waren 15 m. hoog. De toren stak nog 15,75 m. boven de vorst uit, zoodat de volledige hoogte 36 m. bereikte, zonder het dak.
De breedte van den toren is de volgende: de westen oostkant zijn elk 9,35 m.; de noord- en zuidkant elk 9,90 m. breed. De dikte der muren is voor den oostkant 2,02 m.; voor den westkant 1,50 m.; de zuidkant 1,30 m.; de noordkant 1,70 m.; dit is de dikte der muren in 1281. In 1820 werd er een ronde binnentoren in gebouwd, zoodat de dikte der muren vermeerderde van ongeveer 20 tot 25 centimeters. Aangezien de toren in het midden der vier beuken stond, kon men er onder doorgaan langs de vier kanten. De spitsbogen, waarvan er nu nog twee bewaard zijn, hadden hunne spits 12 m. boven de vloering; de kolommen die de boog ondersteunden, waren 7,60 m. hoog, en uit wit zandsteen gehouwen. De oostbeuk, die nog bestond in 1811 (kadastraal plan) was 20 m. lang, en breed 10,60 m. buiten gemeten. Twee onder- | |
| |
gedeelten van kolommen, achtkantig gekapt, bestaan nog van dezen beuk; de doorsnede is één meter. Het feit dat deze kolommen rondom afgewerkt zijn, is een bewijs dat er daar nog zijbeuken moesten geweest zijn. De ruimte tusschen twee kolommen, dezelfde boog ondersteunende, is 4,40 m.
Verscheidene waarnemingen doen veronderstellen dat de vloering van den oostbeuk (hoogkoor) hooger lag dan in het overige gedeelte der kerk. Inderdaad, de drempel van de ingangdeur der klokluiders lag 71 centimeters lager dan de vloer van den oostbeuk, gemeten aan de basis der kolommen.
Langs den westkant van den toren is er nog een pilaar bewaard, waarvan de basis 28 centimeters lager ligt dan deze der pilaren in den oostbeuk.
De graven, die gewoonlijk alle op dezelfde diepte onder de vloering gelegen zijn, liggen 31 centimeters lager onder den toren, dan deze die in den oostbeuk liggen. Vermoedelijk lag de vloering van het hoogkoor twee trappen hooger dan in de andere gedeelten der kerk.
De grondmuren van den zuidbeuk bestaan nog, en geven voor dezen beuk dezelfde breedte als voor den oostbeuk, dat is 8,45 m. tusschen de muren. Langs den westkant werden er ook grondmuren ontdekt van den westbeuk; langs den noordkant alleen zijn alle sporen van de kerk verdwenen door de versterkingswerken in latere eeuwen op deze plaats uitgevoerd. Langs de vier kanten van den toren werden, op menige plaatsen, brijkevloeringen ontdekt. Deze laatste komen voort van oude woningen die daar gestaan hebben vóór dat de kerk gebouwd werd; zij hebben in alle geval niets te zien met de kerk, want alle liggen op verschillende diepten en merkelijk lager dan de basis der kolommen, die onbetwistbaar de hoogte van de kerkvloering opgeeft.
Na het beleg van 1383 door de Gentenaars en de Engelschen, was de kerk in zulken slechten staat, dat ze niet meer kon gebruikt worden. Nog in 1313 (register van eigendommen) is er sprake van de St. Lau- | |
| |
renskerke: de presbitie van Sinte Laurens; de papen van Sinte Laurens; Sinte Laurens brueghe; 't kerckhof van Sinte Laurens. Na het beleg van 1383, is er integendeel geen sprake meer van St. Laurens als kerke, maar wel als versterkt kasteel. Het was Philips de Stoute die het gebouw inlijfde in de versterkingswerken der stad in 1387; de bewijsstukken bestaan daarvan heden nog in het archief van Nieupoort.
Er bestaat een perkamenten charter van 1387 (nr 23), lang 35, en breed, tot aan de plooi, 17 centimeters, waar dit klaar vermeld wordt. Deze charter werd later afgeschreven, en is te lezen in een privilegieboek van 1502, folio 4 recto; maar, ongelukkig, de afschrijver heeft het fransch gemoderniseerd, en zelf hier en daar woorden bijgevoegd. Deze tekst werd uitgegeven te Nieupoort in 1867, in een klein brochuur, bij P.J. Kesteloot, onder de titel van ‘N0 3 der losse Bladjes of bijdragen tot de geschiedenis van de stad en haven van Nieuport’, Deze brochuur was enkel op een klein aantal exemplaren gedrukt, zoodat ze nu bijna onvindbaar geworden is. Een tweede maal werd de kopie van 1502 uitgegeven, namelijk in 1901, door Gilliodts van Severen, in Coutumes de Nieuport, bl. 191, die ze insgelijks afschreef uit het privilegieboek.
Tot nu toe is de oude origineele tekst nog nooit uitgegeven geweest. Wij achten het dus van belang dezen tekst hier te laten volgen, zooals wij hem afgeschreven hebben van de oude charter, die reeds geschonden is door de muizen. Er zijn inderdaad twee groote gaten gevreten in het perkament. Eenige woorden zijn daardoor verdwenen, maar wij konden ze vinden in de kopie van 1502, die gemaakt werd vóór dat het stuk beschadigd werd. Wij zetten tusschen haakjes in modern fransch, de woorden die moeilijk zijn om verstaan, en den uitleg der verkortingen in oud fransch:
‘Nous Jehans Sires de Ghisteles et de Harnes, et Colartz de Ie Clite Seigneur de Commines faisons savoir a tous, que par la virtu dune comission de nre (nostre) tres chier et redoubte seigneur mons. (monseigneur) de Bourgogne Comte de
| |
| |
Flandre dartois et de bourgogne a nos baillie par les bourgmaistres eschevins et consel de le ville de le Neefport contenans la maniere de le fortification de la dite ville et le grace que nre dit Seigneur de ce leur a fait et octroyet pour eaulx (eux) fremer et esforchier et aussi lez lrez (lettrez) de vint et chinq de francke dor de france quilz peuvent le sieptmaine taillier quellier (cueillir) sur les bourgois de le dite ville un an durant prochain venant. Et que quatre persones et ydones et deputez le rechveront ale dite fortification et fremure et non ailleurs de ce attendant bon compte, et que nous ordonnissames le dite fremete (fermeture) la quelle nous avons faict a nostre pouvoir et scens en la maniere que chi apres sensient. Assavoir que lez fossez de le ville aueront dix verges au plus de largeur dont la verge tient quatorze piets, et le profondeur al avenant. Et si auera la dite ville des tours environ cinq cents et dix verges et deux poortes et une posterne palis tours murs et garites la ou il appertendera. Et parmi ce ont cheaulx (ceux) de Neufport en convenant de baillier (donner) leurs aloeyer (allouer) Monseigneur susdit, que tantost qut (quand) ilz aueront faitz leur fosses ssditz (sussditz) de faire entour le chastiel telz et semblabies fosses comme lez leurs. Et aussy un ou il auera un pont en planke levit fremant et levant vers le chastiel. Dont li chastellain ou celuy qui en auera le garde auera les clefz pour venir en le ville et yssir a toutes hures quant bon lui samblera, ou cheaulx qui delui aueront cause et leur gens. Et aussi y seront et feront il deus espeyes ou le aigne de le mer entra et vuidera en les fosses de le ville qut. on vaulera, et pour ce que nous avons este a ces ordonnancez dessus dites faire et ordonier, en la fourme et maniere susdite par le commandement de Monseigneur si avons pendu nos seaulz a cez pntes lrez (presentes lettrez) en tesmoignage de verite. Que furent faites et donnees le quint jour du mois de
jullet lan de grace mil trois cents quatre vint et siept.’
Men ziet dat er sprake is van het kasteel te versterken met grachten, muren en ophaalbrug. Er is geen twijfel dat er hier sprake is van de oude St. Laurenskerke die men in een versterkt kasteel herschapen heeft, want op het merkweerdig plan van Nieupoort door J. van Deventer, geteekend rond 1570, ziet men op deze plaats een groot gebouw, met hoogen toren, gansch omringd door cirkelvormige muren en grachten.
| |
| |
Men noemde het, 't fort van St. Laurenskerk (l'ouvrage de la fortification de l'église St. Laurent a Neufport) in de rekeningen van 1393 en 1397 (Rijksarchief Brussel) aangaande de uitgaven gedaan voor de versterkingswerken (Van de Putte, 1864, bl. 519). Het kasteel stond dan nog buiten de vestingen der stad, zooals men het kan zien op het bovengenoemde plan. Maar op het plan van Nieupoort van Vedastus Duplouich, uitgegeven door Sanderus in 1644, staat de toren reeds binnen de versterkingsmuren; groote muren staan nog recht tegen den toren langs den oostkant. Daar staat er te lezen: ‘de oude kerck nu het casteel’. De daken van den toren en van het gebouw zijn verdwenen. Langs den westkant van den toren, is het gebouw geheel verdwenen, terwijl het nog verbeeld staat op het plan van J. van Deventer.
Dit alles bewijst klaar dat, van 1387 af, het gebouw geen dienst meer gedaan heeft als kerk, maar deel miek van het kasteel van Philips den Stoute. In de rekeningen van 1469, spreekt men van het hospitaal der Grauwe Zusters dat gelegen was ‘bezuden der strate die ten Casteelewaert strect’. Deze straat is de tegenwoordige Potterstraat, die inderdaad in de richting loopt waar nu de puinen staan van de St. Laurenskerk.
In de rekeningen van 1489, spreekt men van herstellingen aan den toren in de casteeldriesch. Een tekst van 1542 (archief Nieupoort) bewijst nog duidelijker dat de St. Laurenskerk door Philips den Stoute in een versterkt kasteel herschapen wierd: ‘...d'autre part est vray que au temps passe leglise de nostre dicte ville de Neufport estoit assise et situee en la place et au lieu ou est et siet nostre chastel dudit Neufport pour le present, et l'appelloit on lors leglise Saint Laurens; laquelle eglise, a la requeste de noz predecesseurs de bonne memoire, contes de Flandres, ceulx de nostre dicte ville de Neufport ottroyerent lors a jceulx nos predecesseurs pour en faire a leur plaisir; et lesquez noz predecesseurs en firent lors une belle forteresse et chastel qui y est de present’. - (Gilliodts v. S.,1901, bl.18.)
| |
| |
De Sint Laurenstoren zooals hij nog was in 1820.
Het ondergedeelte. tot op de twee derden der hoogte, teekenden wij ter plaats vóór 1914; het bovengedeelte, volgens eene schilderij uit de XVIe eeuw, toegekend aan Lanceloot Blondeel, en eene gravure van Vedastus Duplouich, uitgegeven in 1644.
Het dak volgens beschrijving. Men ziet nog duidelijk de opgevulde spitsbogen, alsook de sporen van de verbinding van het dak met den toren.
| |
| |
Het kasteel werd in 1578 ten deele afgebroken, volgens de rekeningen van 1579: ‘Jan de Vinck cum suis es by der wet toegheleyt voor huerlieder goet debvoir ende diligentie ghedaen in demolieren ende afbreecken van den Casteele xii lb. p.’. Er is hier eigenlijk sprake van het afbreken der omheiningsmuren en het veranderen der grachten, om het kasteel binnen de vestingen der stad te brengen.
Verscheidene teksten uit een register, genaamd Camerboeck, van 1578, toonen inderdaad dat er belangrijke werken uitgevoerd werden rond en bij het kasteel.
Fol. 17 verso: ‘Bestedinghe van een rampart up de zuutwestzyde van den Casteele.’ |
Fol. 77 verso: ‘id. rampart int casteel beghinnende ande oostzyde van Tolmes dyck totte groote achterpoorte.’ |
Fol. 193 verso: ‘id. een bollewerck voor tcasteel.’ (Gilliodts-v. S., 1901, bl. 370). |
Nog in 1811, volgens kadastraal plan, bestond het gebouw dat ten oosten tegen den toren gelegen was, en waarvan het plan van 1644 eene afbeelding geeft. Dit gebouw was even breed als de toren, en 20 m. lang. In 1822 werd alles afgebroken, en de toren werd ingericht als buskruitmagazijn, nadat men het bovengedeelte afgebroken had. Vóór de afbraak, zooals de toren afgebeeld is door V. Duplouich, was de hoogte 36 m. zonder het dak; in 1822 verlaagde men den toren van 12 m., en de grond werd er rondom opgehoogd tot ongeveer 1,40 m. Gedurende de afbraak der muren, ondekte men in den zuidoosthoek, dicht bij den toren, een in steen gehouwen trap, alsook muurschilderingen in fresco, beschreven door professor Kesteloot (1844). Tegenwoordig bestaan er nog belangrijke puinen van den toren, alsook grondmuren voortkomende van de vroegere kerk, en van de versterkings muren van Philips den Stoute, alsook van de omheiningen gebouwd in de XVIIe, XVIIIe en XIXe eeuwen.
Alhoewel het kasteel reeds in puin lag op het
| |
| |
einde der XVIe eeuw, werd het land rondom de puinen, nog steeds genoemd 't kasteelland, zelfs tot in de XIXe eeuw, zoowel in de officieele stukken als in de volkstaal. In het vonnis van Janne Panne, de tooverheks, van 1650, staat er vermeld dat zij 's nachts ‘viermal van de duyvel door de lucht vertransporteert heeft gheweest tot op 't Kasteelland’. Dààr vergaderden de tooverheksen van Nieupoort en omliggenden, om te dansen, terwijl er een duivel de viool speelde! Men leest nagenoeg hetzelfde in het vonnis der tooverheks Tanneken de Potters, in 1652. De oude toren wordt sedertdien genoemd de duveltorre, later verbasterd tot duvetorre. Men vindt nog het Kasteelland vermeld als stadswijk, in de Costumen ende usantiën der stede ende port van Nieuport, uitgaaf van 1774. J.B. Rybens spreekt er ook van in zijne Kronyke in het jaar 1820.
De oude St. Laurenstoren wordt sedert de laatste eeuw, door de geschiedschrijvers genaamd de tempelierstoren. Nochtans vinden wij nergens bewijzen dat het daar de kerk der tempeliers was. In een register van eigendommen van 1313, spreekt men van de timpelars die een huis hadden te Nieupoort; waarschijnlijk eene refugie; van een belangrijk klooster is er nergens sprake. De orde was ten andere reeds ontbonden in 1312; waarschijnlijk hadden de tempelridders van Malta hunne goederen hier overgenomen, zooals in veel andere plaatsen.
Volgens de legende zijn de tempeliers schielijk vertrokken uit Nieupoort, binst den nacht, zonder van iemand gezien te zijn. Van daar de veronderstelling dat ze verdwenen waren langs eenen onderaardschen gang, die liep tot aan hunne commanderie van Slype, het Tempelhof, op 6 kilom. afstand van Nieupoort. Nu nog zegt men in Nieupoort van iemand die schielijk vertrekt zonder afscheid te nemen: hij is vertrokken lijk de tempeliers.
Sommige personen vertelden dat er een onderaardsche gang gelegen was bij den St. Laurenstoren, die vroeger aan de tempeliers zou behoord hebben.
| |
| |
Volgens professor Kesteloot, toen men in 1822 de versterkingwerken moderniseerde, deed de commandant der genie opzoekingen doen bij den toren, om dien wonderen onderaardschen gang te ontdekken, maar 't was al vruchteloos. De legende bleef nochtans voortleven, en putte zelf nieuwe krachten in deze laatste versterkingswerken. Inderdaad, langs de oostkant van den toren, op 3 m. afstand, miek men een sluipgang (poterne) met dubbele poort, om toe te laten met een kanon onder de vestingen door te rijden, en zoo aan de andere zijde te kunnen schieten zonder gezien te worden. Deze sluipgang was breed 1,85 m., hoog 2,66 m., en lang 9,35 m. (volgens kapitein Cambier 1842). Vijftig jaar later vertelde men dat dit de laatste sporen waren van den onderaardschen gang en ingangpoort der tempeliers! Deze poort en sluipgang hebben wij goed gekend; dit alles werd eerst afgebroken in 1886. De sluipgang was dan reeds ten deele ingestort.
Tijdens de opgravingen gedaan in en rond den St. Laurenstoren, van 1934 tot 1937, heeft men vastgesteld dat al de grafsteenen verdwenen waren, men vond zelfs geen spoor van de vloertegels. In de archieven van Nieupoort vindt men er den uitleg van, namelijk in de rekeningen van 1409 en 1410:
‘Simon waelkin ende zinen ghesellen vanden zarken te ladene als zy uten Castele gevoerd waren bet. iiij. l. - Louws den nicke ende Clays zwaen van sleepene de zarken van dachter porte van den Castele toten stegher portkine betaelt xxvj. l. vj. s.’.
- Rekeningen van 1411 en 1412: ‘Item Piet vors. van xxij. voeder zarcsticken van den kerkhove ter sluus te voerne int fondement te legghene ij. s. tvoeder betaelt x.l. iiij. s. - Mich. puerdane van xv. voeder zarcsticken te voerne van den kerkhove ter sluus ij. s. van elken voeder betaelt xxx. s. - Pauwels boude van ij. repen de zarken meide needer te latene als men de sluus makede betaelt v.l. xj. s.’.
- Rekeningen van 1413-1414: ‘Pieter vors. van xxxiij. voeder zarcstenen van den kerchove te voerne ten steigre omme te legghene in den wael voor tsluiseken ij. s. van elker voedre beloopt iij. l. vj. s.’.
| |
| |
Wij weten dus daardoor waar al die grafsteenen belonden zijn. Men was toen bezig met eene sluis te maken, ten noordwesten der kaai, om het water van de haven in de vestingsgrachten te kunnen trekken.
Deze sluis lag juist buiten het Steegerpoortje de versterkingstoren de Gapaert stond er nevens. Later werd deze sluis genaamd het kattesas. Men gebruikte dus de zerksteenen voor de grondmuren van de sluis, alsook voor de vloering in den wal, recht voor de sluis gelegen. De hoeveelheid zerksteenen moest groot geweest zijn, aangezien men, van 1411 tot 1414, spreekt van zeventig wagenvrechten, zonder deze die reeds weggevoerd en weggesleept wierden in 1409 en 1410. Er is hier sprake, volgens de teksten, van de zerksteenen der kerk en deze uit het kerkhof. Nochtans moet men zich herinneren, dat de kerk maar gedurende honderd jaar gebruikt wierd als parochiekerk, en dat er voorzeker vele graven niet voorzien waren van een zerksteen.
Tijdens de laatste opgravingen rond den toren, waarvan wij reeds gesproken hebben, werden er eenige stukken van grafsteenen gevonden, op weinig diepte. Sommige toonden duidelijk dat ze veel jonger waren dan de St. Laurenskerk; ze waren dus hier gebracht geweest, tijdens het uitvoeren der vestingswerken, als opvulling. Het is een bewijs dat men moet voorzichtig zijn, en niet al de gevonden voorwerpen aanzien als voortkomende van deze kerk, wanneer ze los in den grond gevonden worden. Eene zekere hoeveelheid gemoulureerde brijken, alsook gekapte stukken wit zandsteen voortkomende van gewelven, hebben waarschijnlijk aan deze kerk behoord. Onze beschrijving steunt nochtans uitsluitelijk op de nog bestaande puinen en grondmuren, die onbetwistbaar aan de kerk behoord hebben, en ons door hunne ligging het oude plan nog duidelijk aantoonen.
In 1914 was de toren nog gelijk hij ingericht geweest was in 1822 om te dienen als buskruitmagazijn. De volledige hoogte was nog slechts 22,60 m. Een ronde
| |
| |
toren van 6 m. diameter, en ongeveer 0,25 m. dik, was in den vierkanten toren gebouwd geweest. Twee nieuwe ingangen waren gekapt in de oude muren, een in den westgevel en een in den zuidgevel. Men had vier verdiepen gemaakt, van elkander afgescheiden door dikke balken belegd met planken als vloering. Een venster voor ieder verdiep was gehouwen in den westgevel. Men bereikte de verdiepen langs den trap, bij middel van vier doorgangen in den zuidmuur gehouwen, die toegang gaven tot de ronde kamers. Deze doorgangen waren ieder 4,25 lang, 2 m. hoog en 0,90 m. breed. Het vierde verdiep was gedekt met een koepelgewelf; daarboven was er een platform gebouwd, omgeven door de torenmuren tot op een meter boven de vloering. De tegenwoordige puinen, nog 14 m. hoog, laten nog toe sommige dezer schikkingen na te zien.
Jammer genoeg, deze belangrijke puinen, zullen langzaam verdwijnen, daar men niets doet om ze te bewaren! En nochtans, dit zijn nog de eenige oude muren van Nieupoort die ons de geschiedenis der stad vertellen door de eeuwen heen; geschiedenis vol droeve verhalen van barbaarsche vernieling en verwoesting tot in de XXe eeuw toe!
K. Loppens.
| |
Geraadpleegde bronnen.
Gilliodts - van Severen, Coutumes de Nieuport, 1901, Bruxelles. |
Register van eigendommen van Nieupoort, 1313. Rijksarchief Brussel, register no 855. |
J.L. Kesteloot, Notice sur une ancienne peinture découverte à Nieuport. Mém. acad. Belgique, t. 17-1844. |
Van de Putte, Nieuport, ses églises, sa halle etc. Bull. Commiss. art et archéol, t. 3-1864. |
Capitaine Louis Cambier, Dictionnaire militaire de la place de Nieuport, 1842 (handschr.) |
Archief van Nieupoort, Privilegieboek no 398; charter no 23; Registers van uitgaven; Atlas Cadastral de Nieuport par Dabencourt 1811; Atlas Cadastral de Nieuport par Bouwaert (rond 1820); Plan Cadastral de Nieuport par P.C. Popp (rond 1850). |
| |
| |
Het door ons geteekend plan van den St. Laurenstoren, nog onuitgegeven. |
Onze bijdrage: Het dorp Cnoc bij Nieupoort, Biekorf 1937, bl. 9. |
(De teksten betreffende het wegvoeren der zerksteenen, werden ons vriendelijk medegedeeld door Dr L. Desnick van Nieupoort, volgens zijn persoonlijke nota's). |
|
|