van een mes (zie ook De Bo). Fikkelen is knoeien, oorspronkelijk fikkelen met een mes. Een fikkelare is een knoeier in 't algemeen.
Fleister (Heist): fleemer. Fleisteren = fleemen.
Fleuke (Knokke): onbruikbaar voorwerp. Een fleuke van een mes. Fleuke goed = slechte stoffe. Een fleukewuuf = een zwakke, truntachtige vrouw. Een fleuke van een kind.
Flokken (Dudzeele, Westkapelle, Knokke): de hennen flokken hulder in 't zand, dwz. zij leggen zich in 't zand om zich te koesteren. De katte flokt heur neere onder de stove.
Fluppe (Knokke): dwaze, onhandige of zwakke vent. Een fluppekind is een zwak kind. Fluppe van kaffie - flauwe koffie. Persoonsnaam Filip.
Flutse (Knokke): 1 - Slecht, onbruikbaar ding. Een flutse van een mes. Flutsegoed.
2 - Zwak mensch. Een flutsewuuf.
3 - Afwijzende uitroep. Hetzelfde als fluut!
Fokkedei (Knokke): een sul, een subbedut.
Foulie (Dudzeele, phon. fuli), mrv. foulies (fulis): slecht, dwaas of schandig werk. Foulies uitsteken = dwaasheden doen. Hij beklaagt hem al die foulies. Meest in 't meerv. gebruikt. Fr. folie.
Fouteren (Knokke en elders in 't N.): vorderen. Dat werk foutert goed. Uitspraak met korte oe. De Bo geeft foeteren (lange oe).
Foutse, vr. (Knokke): oorveeg, klikker, vage. De Bo geeft fotse met de beteekenis van boos vrouwmensch. Hier met deze beteekenis onbekend.
Franken buf. Gehoord te Dudzeele met de beteekenis van vette kost, overdadig veel eten. 't Is franken buf vandage.
Futtel, m. (Knokke): slordige, onhandige of vervallen, zedelooze man. Zatlap.
Gaat ie (= gaat hij) (Vladsloo). Kinderspel = anderwatten. Ook naam van het stokje waarmee gespeeld wordt (anderwat). Vooraleer te slaan, roept de slaander ‘gaat ie?’ en de andere spelers antwoorden ‘jaaj!’ Daarop slaat hij.
Gaat ie slaan (Kortemark. Klemtoon op gaat). Hetzelfde als gaat ie. Gaan me gaat ie slaan? De slaander vraagt: ‘Gaat ie slaan?’
Galjaard, m.; mrv. galjaars. (Dudzeele): deugniet. Ook gezeid van kinders: een galjaard van een kind. Fransch woord gaillard.