Biekorf. Jaargang 44
(1938)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 28]
| |
B. voegt er een derde verklaring bij, die van De Be overeenstemmend met die van Vercoullie, Beide taalkundigen aanzien Spierluut = Popelierelouw, Goudvogel, Wielewaal, fr. loriot, lat. oriolus galbula. - Weet nu iemand te melden in welke streek men den goudvogel spierluit noemt, dan is het duidelijk dat er hier geen verwarring mogelijk is met den vogelnaam Spuurluut waarvan immers de beteekenis vast staat. In dit geval worden door beide namen, spierluit en spuurluut, twee verschillende vogels bedoeld. Maar in tegenovergesteld geval is het zoo goed als zeker dat spierluit hetzelfde beteekent als spuurluut, en dan is de uitleg van den jager uit Knocke de echte, alhoewel Dr. I. Jonston noch wulpe noch spuurluut vermeldt. G.P.B. vraagt of de spuurluut nader bekend is aan de kust. Heel zeker. Reeds vroeger = en wel 25 jaar geleden = gaf Biekorf zelf daarover toelichtingen.
In Tk. 24, Wintermaand 1912, onder de Mengelmaren, stelde J.D.B. de vraag in dezer voegen: ‘Van Merckem al de binnenwegen naar Woumen gaande ontwaart men eene herberg De Spuurluut genoemd. Op het uitsteekberd staat er een watervogel geschilderd. Dit woord staat naar onze wete nergens geboekt. Wie doet ons den wetenschappelijken naam van dien watervogel kennen?’
In Tk. 1, Nieuwjaarmaand 1913, beantwoordde ik die vraag met volgende aanduidingen:
‘De Spuurluut waarvan heer J.D.B. gewaagt in 't voorgaande Tk., is de langgebekte, bruin op grijs gespikkelde watervogel in boeken bekend onder den naam van Wulp = Scolopax arquata of Numenius arquatus. Op de kust en in de moerasstreken heet hij Spuurluut. Deze naam (zooals de fransche Courlis) is klanknabootsend van den vogel zijn geschreeuw.’
Hierbij nu nog enkele toelichtingen. Het lat. hoedanigheidsw. arquatus bedoelt den boogvormigen (0,13-0,15 m. langen) bek. Van lijf is de vogel van eender grootte als b.v. een duif, maar hij is langer van hals en staat merkelijk hooger op zijn pooten of stelten - 't is immers een steltlooper. Gestalte ± 0,40 m. De wulp of spuurluut is een buitengewoon schuwe en door jagers moeilijk te benaderen watervogel. In kleine benden | |
[pagina 29]
| |
waareert hij op de schorren en langs het zeestrand, vanwaar hij over end weer vliegt naar weilanden en moerassen. Oostende E.d.S. | |
Schommeldeuntje.Renne kedenne
Noch kloefen noch schoen
Om aan te doen.
Jaagt de kraaie van heuren nest
Dat dat eierke niet en be(r)st.
Dat dat eierke bo(r)ste
't Zoude er wel honderd pond kosten.
Honderd pond is d'hel(f)t te veel
Teur' dermee naar Roomescheel.
Roomescheel en is niet thuis,
Teur' dermee naar 't achterhuis.
't Achterhuis is gesloten,
Teur' dermee naar de vier moden,
De vier moden staan ip 't stik...
Bachten Sint Janskapelleke
Zit er een Pietronelleke,
't En kan noch weven noch spinn'
't En kan zijne kost nie' winn'.
Appels peren pruimen
Roomschen boer
Schud dat appelke van den boom,
Dat appelke 'n is niet rijpe,
Geeft den boer 'ne schip onder zijn schete.
Roere roeren intepot
Den duivel zat ip zijn hinnekot
Hij vroeg waar dat zijn moeder was.
Zijn moeder was in den hemel,
Niet verre van den kemel,
Niet verre van de bontekoe,
Klitse-kletse den hemel is toe.
Geh. te Meulebeke. B.L. - Vgl. De Cock-Teirlinck, Kinderspel, IV, bl. 196, 286; en voor het aftelderke dat in 't schommeldeuntje versmolten is VIII, bl. 266. Daarnevens ook het Liedje van de Renne, Biekorf 1935, bl. 286. | |
Nog klokken van de Waghevens.Volgens een aanteekening van Arnold van Zinnick, pastoor van Brussegem (Brabant) in 1637-41, zijn de twee groote klokken van Brussegem in 1513 door Medard Waghevens van Mechelen | |
[pagina 30]
| |
gegoten. De groote klok van 1800 pond scheurde in 1550 en is dan hergoten geweest door Pieter van der Gheyn van Mechelen en tot 2560 pond vermeerderd. Dezelfde klokgieter herwerkte in 1567 nog een kleine klok van Brussegem. (Eigen Schoon en De Brabander, 1936, bl. 28-29). De klokken van den beiaard wan Deinze werden in 1550 gegoten door Jan Waghevens. Heer A. Cassiman deelt ons den volgenden tekst mede uit de stadsrekening van Deinze (Brussel, Rekenkamer V, - 33980): ‘Item betaelt mr. Jan Waghevens clockghieter te Ghendt voor tghieten van ellef nieuwe wekkers loopende in ghewicht tot hondert ellef steenen vijf pond ende half, te zes grooten elck pont, bedraghende ter somme van 16 p. 15 s. 6 d. gr. Hierop goet van zes aude wekkers te verghieten teenen blancke tpont totten nombre van 27 steenen ende een half pont, loopt 20 s. 3 d. gr. Comt hier te betalen ter stede laste 13 p. 14 s. 9 d. gr.’. Deze klokken van Brussegem en Deinze verlengen de reeds lange rij werken van de Mechelsche klokgietersfamilie Waghevens waaraan Dr. Van Doorslaer een uitvoerige studie wijdde. Zie Biekorf 1936, bl. 277 en 31. B.
- De klok van den Tolbooth-toren in Glasgow draagt het opschrift ‘Kathelyne, gegoten bij Jacob Waghevens in het jaar 1554’, zegt J. Arnold Fleming in zijn boek Flemish Influence in Britain (Glasgow 1930; blz. 289.) Verder wordt door den schrijver gewaagd van een groote Vlaamsche klok die in den toren van Sint-Gilliskerke hing te Edinburg. Ze was gegoten in 1460 en de gemeenterekeningen van Edinburg melden dat ze volgende opschrift droeg: ‘Soli Deo gloria Jan Burerhuys Me Fecit’. Deze klok was in 1774 gebarsten en werd overgebracht naar de Tron kerke Edinburg, alwaar ze vernield werd in den torenbrand op 16 November 1824. G.P.B. | |
Oude rijmpjeswaarmede men kleine kinderen op den schoot paaide of ze op de knieën peerdje liet rijden. (Gehoord al de kanten van Damme). Jute klauwe perretje,
Met jen vlassen sterretje,
Perretje wil je zeere loopen,
'k Zal j'een ma(a)tje met haver koopen
Perretje liep in drijf en draf,
En kreeg maar een ma(a)tje... met kaf!
| |
[pagina 31]
| |
Jute klauwe vale,
We kommen gereen van Male,
We trekken een wistje uit d'hage
Om 't perretje voort te jagen.
Hottentot, hottentot, ( 2 maal, en in
't Perretje smijt zen holletjen op! ( rapper tempo.
Jan ka(n) futten en Jan ka' futten
En Jan ka' futten in 't hoekstje.
Wil je wat hên (hebben), 'k zal je' wa' geven,
Al ip jen leeren broekstje!
(Binst dat men op mate op de tafel klopt): Kloppe, kloppe, (n)hamertje,
Den dief zit in zen kamertje.
Kloppe, kloppe, zotje,
Den dief zit in zen kotje
R.V. | |
Gezelliana.Rond de jaren 90, toen Meester Guido Gezelle nog onderpastoor was te Kortrijk, was Eerw. Heer Bruloot bewaker aan 't College aldaar, en tevens hulpproost van de Congregatie van St Jansput op St Elooisparochie. Op een avondfeeste, waarop Gezelle ook aanwezig was, had Eerw. Heer Bruloot een klein meisje van de Congregatie op het tooneel doen verschijnen en een klein gedichtje, door hem gemaakt, ter eere van Gezelle doen opzeggen. Korten tijd nadien verscheen dat gedicht in de Gazette van Kortrijk. Maar Gezelle was niet ‘vervrozen’ en op een volgende avondfeeste van dezelfde congregatie liet hij een meisje naar voren komen met volgend complimentje: Bru, Bru, Bru
Hoe geren zie ik u
Loo(t), Loo(t), Loo(t)
'k En zie u ook nie noo
Maar hoe geren da je mij ziet
En zet het in de gazette niet.
Opgeteekend uit den mond van den Kortrijkzaan Eerw. Heer Derycke, pastoor op Sint Jans te Poperinge. - Weet iemand het gedichtje van Eerw. Heer Bruloot op te sporen in de Gazette van Kortrijk?? D.V. | |
Een binnelander in de straten van Ieper, 1595.Augustijn van Hernighem teekent in zijn Iepersche Kroniek | |
[pagina 32]
| |
(oorspr. handschrift) VII, bl. 342 de volgende ongewone gebeurtenis aan: ‘Up den XXVIII van april [1595] wezende vrydach zoo esser wat vreempt ghezien binnen Ypere want dat was eenen timmerman ende houdtbrekere ghenaempt..... die hadde int thoudt hof plach te zynne by tgroene waeyken ghemaect eenen binlandere een fraey schyp ende op desen dach zoo mydts hulpe van ander termerlieden heeft hy het zelve schip gebrocht over de beeste maert ende over de zuvelmaert tot inde Ypere deser stede ende aldaer met instrumenten gheladen int watere zonder schaede vanden scheppe twelcke vreempt was om zien een zulck groot ghewichte over een straete te passeeren met cleenen arbeyt. Dus dit voor memorie’. | |
Zantekoorn.- Als de moor te lange wacht van koken ‘hij heeft zeepe aan zijn gat’. Jabbeke. - Gij hebt een leelijke hooihoeste (of spahoeste) vaste. Gezeid te Brugge van een lentekoude met een diepe zenuwachtige en drogen hoest. Uitgenoodigd. - Een boer die zijn boomgaard aan een fruitenier verkoopt, houdt dikwijls een tiental fruitboomen voor zijn gebruik; deze worden dus niet meeverkocht en zijn daardoor uitgenoodigd, d.i. vallen buiten den verkoop. Gewoonlijk bindt men een touwtje rond die uitgenoodigde boomen. St. Pieters-Brugge. A.V.W. Vorte suiker. - Dit is zwarte kandijs of vallingsuiker. 'k Heb weeral een vallinge! Kookt van den avond maar een ferme pinte bier met vorte suiker. Kortrijk. Een vraag. - Wie weet er te vertellen van Meester Klei die schoolmeester was op Walle (Kortrijk) en ‘hij sliep in zijn doodkiste’ zei het volk? B. |
|